Noord en Zuid. Jaargang 10
(1887)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 100]
| |||||||
Over verklaring van Leesstukken en de kunst van Lezen.Dresseeren, dresseeren!
Schoon 't hier en daar den geest verstompt;
Ziedaar wat onzen tijd behaagt
En met examineeren
De schoonste vruchten draagt!
Eerst moet een jongeling volgepompt
En dan weer leeggevraagd.
N. Beets.
We hebben ten laatste wel moeten toegeven aan het verzoek ons van allerlei zijden gedaan, om eenige ruimte aftestaan voor de behandeling van fragmenten, gelijk die bij allerlei examens ter verklaring, bespreking, ontleding of periphraseering worden opgegeven. Het motto, dat wij kozen, bewijst genoeg, dat we wel inlichting, maar geen dressuur op het oog hebben en ons dus eenvoudig bepalen tot de behandeling van de stukjes met het oog op den inhoud en de bespreking van woorden of zinnen, die uit een taalkundig oogpunt van bijzondere beteekenis zijn of waaraan het eene of ander valt op te merken. We zullen ons voorloopig uitsluitend bepalen tot stukjes die reeds vroeger op examens zijn opgegeven; maar we staan eerst even stil bij de keuze der stukken en de vragen bij de behandeling. Aangaande de keuze van stukken ter verklaring heeft men meerendeels alle reden tot tevredenheid; slechts een enkele maal ontmoeten we puntdichten met min of meer gezochte aardigheden of duistere zinspelingen, een enkele maal fragmenten met verouderde of zeldzaam gebruikte woorden, nog een zeer enkele maal opgaven, bij welker verklaring men eerder kan oordeelen over de bekwaamheid van den candidaat in de eene of andere wetenschap, dan juist in het verstaan van geschreven of gedrukt Nederlandsch. Meerendeels zijn de opgaven van dien aard, dat een beschaafd en ontwikkeld mensch ook zonder buitengewone bekwaamheden of diepgaande studie ze moet kunnen verklaren, althans volledig kan verstaan. Het groote bezwaar tegen die opgaven is alleen, dat het fragmenten zijn en soms zelfs van gedichten, die de candidaat in hun geheel niet gelezen heeft, waardoor de verklaring van het fragment buitengewoon moeielijk, soms onmogelijk wordt. Veeleer zou ik willen, dat den candidaat een geheel gedicht werd voorgelegd, dat men hem gelegenheid gaf, als hij 't niet gelezen had, het eerst over te lezen en dat men hem dan vragen stelde om uit de antwoorden de mate zijner taalkennis en zijner ontwikkeling te kunnen beoordeelen. | |||||||
[pagina 101]
| |||||||
Maar 't bezwaar dat men daartegen heeft, is, dat men daartoe den tijd niet heeft en dit brengt ons tot de tweede zaak, die we te bespreken hebben: de vragen bij de behandeling. Hoewel het noodzakelijk is, dat de candidaat onmiddellijk bij het lezen opmerkt, welke taalkundige bijzonderheden den een of anderen taalvorm kenmerken, zoo is het toch wel wat veel gevergd, dat de candidaat den inhoud, de poëtische waarde en de eigenaardigheden der taal op hetzelfde oogenblik met gelijke gemakkelijkheid bespreke. Het komt mij voor, dat de groote zorg besteed aan het determineeren van woorden op de examens wel eens aanleiding kon geven tot het minder nauwkeurig letten op den zin. De dichters hebben herhaaldelijk der natuurlijke historie en der geschiedenis geweld aangedaan, terwijl zij alleen oog hadden voor het kunstgehalte hunner gedichten, (men leze daarover Prof. Burgersdijk's omvangrijken arbeid De Dieren). Van een en ander gewaagt de heer Vorsterman van Oyen in Vooruit van 30 Oct. waar we o.a. lezen, dat op zeker examen voor de Nederlandsche taal werd opgegeven een Najaarslied van Beets, te verklaren voor leerlingen der hoogste klasse, en hun tevens de figuurlijke taal en het zinsverband in 't eerste couplet aan te wijzen. ‘Nu, tegen dat werk, “zoo schrijft de Heer V.v.O.,” heb ik niets, maar ik heb er iets tegen, dat men een soort foutief opstel laat verklaren, zonder den eisch te stellen, de kinderen ook opmerkzaam te maken op de onnauwkeurigheden, die in dat vers voorkomen. Laat ik er een drietal aanwijzen: De dichter zegt: Ik ken geen schooner kleuren
Dan die van 't Hollandsch bosch
In bruinen najaarsdos;
Ik ken geen zoeter geuren
Dan die uit droge mos
Uit geelroode eikebladeren
En varenkruid, dat bloeit,
Mij op het koeltje naderen
Dat met mijn lokken stoeit.
De eikebladeren zijn geelrood, we zijn dus zoo wat in den tegenwoordigen tijd van 't jaar. Vooreerst moet ik dan doen opmerken, dat het zeer moeilijk zal zijn om droog, beter dan droge, mos te vinden, behalve op den zonnekant van enkele boomstammen en totaal onmogelijk om bloeiend varenkruid te verzamelen. Aangezien nu droog mos tot de zeldzaamheden en bloeiend varenkruid tot de onmogelijkheden behoort, komt de vergelijking zoo nagenoeg neer op deze: Ik ken geen zoeter geuren dan niets!
| |||||||
[pagina 102]
| |||||||
Als men zoo'n vers voor de leerlingen der hoogste klasse uitlegt, mag daarop, dunkt mij, ook wel eens gewezen worden. In het tweede versje zegt de dichter: Ik ken geen schooner zangen
Dan vink en lijster slaakt,
Bij 't morgenlicht ontwaakt.
Nu, over den smaak valt niet te twisten, daarom zullen we over nachtegaal, leeuwerik, sijsje en andere zangers maar zwijgen, maar toch dien ik te doen opmerken, dat de vink zijn slag gewoonlijk half Augustus staakt, en in 't najaar geen ander geluid voortbrengt dan een zeldzaam vienk! vienk! Het mooie van dien slag is dus in 't najaar moeilijk te waardeeren. De uitdrukking zangen slaken, had, dunkt mij, ook wel eens besproken mogen worden. Slaken is losmaken, bevrijden, maar van iets onaangenaams. Men slaakt de boeien, de banden, zuchten, maar zangen! 't Strijdt geheel tegen den geest der taal; 't gebruik daarvan is even stootend, alsof men in 't Fransch accabler voor combler gebruikte. Nog een kleine opmerking ten slotte. De dichter zingt iets verder: Dan rijzen blanke rotsen
En donk're bergen op,
Begroeid met ruige bosschen,
Verguld aan rand en top.
Deze vier regels hadden aanleiding kunnen geven tot een les over de uitspraak en over slordig rijm. De o van rots en top is helder, die van op en bosch is dof. Om het rijm te bewaren, zou men de twee laatstgenoemde o's moeten verscherpen - de ts en de ssch daargelaten - en dus lezen: òp, bòssen of van top en rotsen spreken met den klank van de o in mos, op, mof, enz. Wij herhalen, 't is ongetwijfeld zeer nuttig de figuurlijke taal en het zinsverband aantewijzen, maar het is voor alle dingen noodzakelijk dat het einddoel bereikt worde: het stuk geheel te verstaan. Blijkbaar ontbreekt aan het laatste nog wel eens wat en toch zal niemand dien eisch willen opgeven, zelfs - wagen we te veronderstellen - al moest er daarom van de grammatica wat afvallen.’ Wie een stuk uit het Panpoeticon moest verklaren had aan mythologie en een handboek der letterknnde (Hofdijk bijv.) juist genoeg, en het zou hem aan te raden zijn, de taal voorloopig te laten rusten. Eerst wanneer hij al die eigennamen kon te pas brengen, zou hij kunnen beginnen op de eigenaardigheden van taal en stijl te letten. | |||||||
[pagina 103]
| |||||||
Wie Da Costa wil verstaan, moet eerst de historische zinspelingen leeren verklaren en kent hij die, dan kan hij gaan lezen. Voor eene deugdelijke bespreking van Abd-el-Kader van ter Haar zou men eerst in de geschiedenis moeten nalezen, wie Abd-el-Kader was en wat hij heeft gedaan, dan is reeds de helft van het gedicht verstaanbaar, en het antwoord gereed op de vragen als: ‘Wie is die, leeuw, de schrik der woestijn?’ Waarom heet hij ‘getemd?’ Welke ‘vlakte’ is hier bedoeld? Wat is ‘het bestookte gebied der Algrijnen?’ Door wien werd het ‘bestookt?’ Waaruit biijkt, dat hij ‘geen heerscher heeft naast zich geduld?’ enz. enz. Daarbij behoort de vraag letterlijk een deel van het gedicht weer te geven, elk antwoord moet een volledige zin zijn, rechtstreeks bij de vraag aansluiten en 't bewijs voor de waarheid van 't beweerde putten uit het gedicht zelf. Als men nu den Candidaat tevens lastig valt met vragen over woestijn, woestenij en woestijnen over de beteekenis en de kracht van om in de uitdrukking ‘die zoolang om zijn roof heeft gebruld’ over ‘in of op de vlakte’ en de plaats van het woord ‘verschijnen,’ over de e van ‘vreeze’ en den genitief ‘des doods’ in plaats van ‘voor den dood,’ over ‘bestookt gebied’ enz. enz. die belet den candidaat zijne gedachten op een punt te bepalen en op 't examen werkt elke afleiding storend. Hoe verdienstelijk nu zeer vele opgaven zijn, er zijn er ook nog veel te veel, waarbij den candidaat te veel op eens wordt te doen gegeven. Het gevolg daarvan is, dat de candidaten hunne studie bij de lectuur van schrijvers geheel verkeerd inrichten. In mijne Nederlandsche bewerking van Noiré's Paedagogisches SkizzenbuchGa naar voetnoot1) zijn een paar honderd bladzijden aan dit onderwerp gewijd. Wat schoolstudie aangaat geven de Duitschers te veel, de Engelschen te weinig, de Franschen bijna in het geheel geen beschouwingen over de leesstof. Daarentegen verklaren de Engelschen nog meer eigennamen en gemeennamen dan de Duitschers, maar wijzen meer dan de laatsten op gelijkluidende plaatsen bij andere schrijvers. De Franschen stellen zich gewoonlijk tevreden met het verklaren van een oud woord of van een naam uit de geschiedenis of de mythologie. Wij kunnen onze leerwijze met geen dier drie methoden vergelijken, omdat wij ons hoogstens tevreden stellen met het verklaren van een enkel woord aan den voet der bladzijde. Voor Vondel, Hooft en Huygens is de heer Van Moerkerken heel wat verder gegaan en heeft behalve woordverklaringen ook tal van andere | |||||||
[pagina 104]
| |||||||
zaken opgehelderd en toegelicht, terwijl de heer H.J. Eymael de reuzentaak ondernam den heelen Huygens woord voor woord te behandelen in den volsten zin des woords.Ga naar voetnoot1). Het beste, wat in die richting in Nederland bestaat en dat de meeste dergelijke uitgaven in het buitenland verre overtreft, zijn de Nederlandsche Klassieken en om methode van studie te krijgen behoort de aanstaande onderwijzer die uitgaven alle geregeld door te werken. Hij zal daaruit ontwaren, dat men met grondige kennis van eene dikke spraakkunst en de hulp van een zeer volledig woordenboek nog niet instaat is een degelijk schrijver te verstaan. Wie de Nederlandsche Klassieken bestudeert, zal ontdekken, dat de bewerkers zich niet uitsluitend tot het gebied der Nederlandsche taal hebben beperkt, maar dat zij nu eens de rechtsgeleerdheid, dan de geschiedenis, dan de mythologie, dan de scheikunde te hulp moeten roepen, om den zin van het gelezene recht duidelijk te maken. De lezer neme er de proef van en verklare: Het Eierkoken van Mr. Willem BilderdijkGa naar voetnoot2) of eenig ander gedicht van dien aard en zal spoedig van de waarheid overtuigd zijn. Zij, die 't middelbaar onderwijs niet kennen, hebben den mond vol over de veelheid van vakken, die daar onderwezen worden, maar op de goede kostscholen vóor 1857 werden met uitzondering van scheikunde en staathuishoudkunde alle vakken onderwezen, die nu op de Hoogere Burgerscholen met 5-jarigen cursus onderwezen worden, alleen met dit onderscheid, dat er geen volledige cursus werd gegeven en niet ieder vak door een ander docent. Zoo ook hebben onze vaderen vóor dat het onderwijs een zoo groot aantal vakken omvatte, op de Latijnsche scholen en de Gymnasiën zonder bepaalde vakstudie tot op zekere hoogte alle vakken beoefend, die in het begin dezer eeuw op de Fransche scholen werden onderwezen. Ze moesten, om de klassieken te verstaan, oude geschiedenis en aardrijkskunde beoefenen, zeden, gewoonten, godsdienst, inrichting van den staat en van het leger, wijze van krijgvoeren en dergelijke kennen, en ze waren zonder ‘leeraar in de costuumkunde’ volkomen op de hoogte van de wijze, waarop bijv. de Romeinsche mannen en vrouwen van verschillenden stand gekleed waren of van de wijze, waarop het Grieksch tooneel was ingericht en hoe een Grieksch tooneelstuk werd opgevoerd. Onze taak is geene andere. Wil men met kans van welslagen de studie der schrijvers onder- | |||||||
[pagina 105]
| |||||||
nemen, dan is algemeene, ja zelfs eenige encyclopaedische kennis noodzakelijk en dewijl men onmogelijk alle vakken beoefenen kan tot op die hoogte, dat men elke zinspeling zou verstaan, die een schrijver op eenig onderdeel eener wetenschap maakt, is het best, zich daarbij van eene Encyclopaedie te bedienen, hetzij van de groote van Winkler Prins (Rotterdam Uitgevers-Mij. Elsevier) of zoo die 15 deelen wat duur zijn, van de kleine van Brouwer ('s-Gravenhage IJkema) waarin men veelal zal vinden, wat men zoekt; dan heeft men verdere inlichtingen te zoeken in een handboek over de wetenschap, waarvan in de Encyclopaedie sprake was. Men verlange echter niet te veel op eenmaal. We lezen bij Bilderd.: - - eer men 't buldren hoort
Heeft d' eigen kogel uit een slang
Hun beider borst doorboord.
De Twee Gebroeders voor Bommel.
Nu zou de eerste regel eigenlijk eerst geheel begrepen worden, als men uit een Handboek der Natuurkunde de snelheid van het licht met die van een kogel had vergeleken; maar de woordelijke beteekenis zegt reeds duidelijk, dat het ‘van den wal flikkert’ d.i. dat een schot wordt gelost en dat ‘d'eigen’ kogel (d.i. dezelfde) ‘kogel uit een slang hun beider borst doorboord heeft’ en wel ‘eer men 't buldren hoort.’ De tijdsorde is dus:
Bij eene eerste lezing komt dezen of genen het woord slang niet duidelijk voor, hij zoekt het op in Brouwer's Encyclopaedie en vindt als derde beteekenis van dat woord: oudt. (oudtijds) soort van geschut. Dit is voorloopig voldoende, hij verklaart slang door kanon en de moeielijkheid is opgelost. Kennis van de verschillende soorten van geschut, gelijk men dat in eene Geschiedenis der Beschaving een uitvoerige Algemeene Geschiedenis of in een Geschiedenis der Uitvindingen kan aantreffen en waaraan bijv. de Encyclopaedie van Winkler Prins zestien dicht ineengedrukte bladzijden wijdt, met twee platen met vele afbeeldingen en enkele schetsen, kan hij bij eene andere gelegenheid, afgescheiden van andere lectuur verkrijgen. Nergens meer dan bij 't lezen van schrijvers geldt de les: Men moet zijn onderwerp niet uitputten d.i. men moet niet trachten over het onderwerp in behandeling, zooveel als mogelijk is te zeggen. De eenvoudigste regels kunnen echter dikwijls zeer omvangrijke nasporingen noodzakelijk maken, nasporingen, die niet eens onder ieders bereik liggen. Bij Bild. vinden we bijv. in Perzius' Hekeldichten 14 vs. 7 de regels: | |||||||
[pagina 106]
| |||||||
Dien gun ik..... Zijn Stouchton aan den disch en 's avonds pijp en kaart.
Nu zou 't wel wat erg zijn, de volledige verklaring dier regels op een examen te vragen. Daartoe zou men moeten bedenken: 1. dat Stouchton of Stoughton (wellicht ook nog anders gespeld) een soort van bitter is, dat voor 25 jaar (wellicht ook thans nog) door velen gebruikt werd; 2. dat de hatelijkheid der twee bedoelde regels daarin gelegen is, dat Bild. noch bitter, noch kaartspel, noch tabakrooken kon uitstaan; maar om tot die wetenschap te geraken moest men Bild. met meer dan gewone zorg hebben gelezen en o.a. weten dat blijkt
Opgaven, die zulke speciale studie noodzakelijk maken, behooren niet op een examen thuis, maar ze zijn bijzonder nuttig voor eigen oefening, omdat ze de overtuiging levendig houden, dat er heel wat studie noodig is, om den arbeid van een groot man volkomen te verstaan en naar waarde te schatten. In volgende nrs. wenschen we eenige der opgegeven stukjes nader te beschouwen en daarna ook grootere stukken of geheele gedichten te behandelen. Taco H. de Beer. |
|