Nalezing.
Onder het bestudeeren der onlangs verschenen aflevering van Noord en Zuid maakte ik eenige aanteekeningen, welke ik hier den lezers meedeel.
Bl. 279. Een geestelijke heet ook een steek (vroeger hoofddeksel der predikanten), een boekenliefhebber een boek(en)wurm. Een hoofdofficier wordt ook wel een goudvink, een fourier een brooddief genoemd.
Bl. 270. Dr. E. Laurillard ziet in kraai een klanknabootsend woord. Echter bewijzen het Oudh. crâwa en het Saksische krèje, dat hier van klanknabootsing geen sprake is. (De inzender vergeet, dat de verschillende volkeren verschillend spreken grootendeels omdat ze verschillend hooren. Zie Max Muller On the Stratification of Language.)
Red.
Blz. 280. Luipaard heeft met lui (bijv. n.w.) niets uit te staan. Prof. Verdam herinnerde ons nog in den Volks almanak van 1883, bl. 19:
‘De luipaard moest eigenlijk leeuwpardel heeten, als afgeleid van het lat. leopardus (vanwaar ook het woord liebaard, leeuw, afkomt), en heeft dus noch met paard, noch met luipen of gluipen iets te maken.’
Bl. 281. Naast bloedrood staat vuurrood, dat Dr. Laurillard over 't hoofd gezien heeft.
Bl. 304. Is de hier gegeven verklaring van wijsneus wel steekhoudend?
‘Juist het lichaamsdeel, dat hoofdzakelijk bij de werking is betrokken of de eigenschap bezit, wordt in de samenstelling genoemd,’ zegt de heer Van Ankum. Zou daarom niet hij een wijsneus heeten, die alles afneust, die den neus overal insteekt, die altijd met den neus in de boeken zit?
Bl. 305. Ruwaard staat in vorming niet gelijk met valschaard (d. i valsch + aard).
‘Een ruwaard is niet een rustbewaarder, hoewel de vorm van het woord alleszins tot de gedachte aan deze beteekenis aanleiding geeft, maar afgeleid van het Fransche regard en beteekent opzichter; in de middeleeuwen luidde het woord rewaert.’ Verdam, Volksalmanak, 1883, bl. 17.
Bl. 306. De namen van nietswaardige dingen heeft men overgebracht op nietswaardige personen. Vandaar, dat men in fig. taal spreekt van een lor, een prul, een lap, d.i. een nietig wezen. Zoo opgevat, wil zuiplap zeggen: een lap (vuilik), die zuipt.
Bl. 307. Ik geloof, dat de afleiding van klikspaan nog duister is. Zie Noord en Zuid 7, bl. 281, id. 9, bl. 29.
18 Sept. '86.
J.G.