Sterk of zwak?
Op pag. 335 van jaarg. VI zegt Hn. dankbaar, maar niet voldaan te zijn.
Van die dankbaarheid is niet veel te bespeuren in den toon van zijn schrijven vooral niet aan 't slot.
't Is echter niet om deze opmerking te maken, dat ik een plaatsje in dit Tijdschrift vraag voor het volgende, maar in het schrijven bovenbedoeld trof het mij meer, dat er dikwijls hoogst oppervlakkig gestudeerd wordt aan den eenen kant, terwijl aan den anderen kant gezocht wordt naar afleidingen, die den studeerende nog van geen nut zijn als hij niet dieper in het wezen der taal is doorgedrongen.
Hn. maakt er zijnen voorlichters een grief van, dat zij hem naar Terwey verwijzen en zegt: ‘Had dit werk mij licht kunnen geven enz.’; maar tevens toont hij genoemd boek niet goed gelezen te hebben, want hij heeft niet gelezen: ‘De sterke man. en onz. datief gingen voorheen uit op e. De heer Hn. gelieve § 223 eens te lezen.
Vervolgens leze hij ook eens § 243. Daar staat, dat de zwakke buiging van 't bijv. nw. komt achter 't lidwoord de. Hieruit moet ieder kunnen vatten, dat de sterke bijv. n.w. niet door het lidwoord worde voorafgegaan.
Waar is 't lidw. in in arren moede en met voorbedachten rade? Is hier nu geen kenmerk voor de sterke buiging?
De tijd aan woorden als meugebet enz. besteed kan m.i. beter gebruikt worden, als uit een werk als Terwey nog zooveel nieuws te halen valt.
Amsterdam 15 Dec. '86.
W. Meerwaldt.