Noord en Zuid. Jaargang 10
(1887)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |||||||||||||||||
Taalkundige Aanstippingen.Gelijk de heer Franken duidelijk aantoonde, is 't eene ziekte geworden, over Germanismen te bazelen. Het is zonderling, dat de strijd tegen Germanismen het hevigst wordt gevoerd door hen, die nooit grondige studie van het Duitsch gemaakt hebben en die daarom elke uitdrukking, die hun vreemd voorkomt en die ze toevallig weten, dat ook in 't Duitsch bestaat, verwerpelijk achten. Het hgd. heeft Tisch = tafel; het eng. dish - schotel; is 't nu aftekeuren, dat het H. Avondmaal genoemd wordt de disch des Heeren. Vgl. Er. Gez. 107 van v.d. Bosch: 'k Heb aan's Heilands disch gezeten,
of Ev. Gez. 108 van Van Alphen: Wij hebben zaam aan Jezus disch gezeten,
of heeft het Nederlandsch ook een woord disch? De germanophoben zijn in staat het laatste te ontkennen. Hoeveel woorden gebruikt om te betoogen (niet te bewijzen) dat smukken geen Nederlandsch woord is. En waarom? Niemand zou 't raden, als 't hem niet gezegd was: ‘Omdat er een hgd. ww. schmücken bestaat!’ Wel hebben we een adj. opgesmukt waarvan ook nog onopgesmukt, wel komt het woord smucken bij Kil. voor, zoodat we weten, dat het in 1599 nog als Nederlandsch woord in gebruik was, maar dat weten zij niet, die zoo ijverig op de germanistenjacht gaan. De waarheid is, dat het later in onbruik raakte, gelijk blijkt uit Meyer's Woordenschat waarin verklaard wordt, dat het in 1777 tot de verouderde woorden behoorde. Bewijst dit, dat 't woord niet meer in gebruik kan of zal komen? Meyer geeft immers onder de verouderde woorden ook op het woord spaakerigh, spaakigh, dat heden ten dage weer druk gebruikt wordt, en sneuvelen, waarvan wel weinigen zullen vermoed hebben, dat het eene eeuw geleden niet gebruikt werd, het ww. wielen is, dank zij de velocipède, opweg om weer in gebruik te komen. De slotsom is dus: In 1599 gebruikte men in onze landstreken de woorden smucken, wielen, spaakerigh, en sneuvelen. In 1777 waren deze woorden niet meer (algemeen) in gebruik. In 1886 is sneuvelen algemeen in gebruik. spakerig is hier en daar in gebruik. wielen is op weg om in gebruik te komen (vgl. snelwieler naast wielrijder) met welke bewijzen kan men aantoonen, dat smukken ook niet te eeniger tijd weder in gebruik genomen zal worden? Hetzelfde geldt van zoogenaamd ontaalkundig gevormde woorden. | |||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||
1. Hoe vaak leest of hoort men nog niet ‘een ontvankelijk gemood’! Van Dale waarschuwt reeds voor die beteekenis van dat adjectief. Immers: Gebruikelijk = wat gebruikt kan worden? Kan 't gemoed dan ontvangen worden? Of bedoelt men niet met de gewraakte uitdrukking, dat 't gemoed gemakkelijk indrukken kan ontvangen? Het verschilt maar zoo'n beetje als subject en object, als actief en passief! - Men schuwe de uitdrukking of bewijze, dat zij goed is. 1. Het dolste geschreeuw kan een woord, dat in den smaak valt niet verjagen. Of bediende al eigenlijk den naam van den meester aanduidt en niet van den knecht, belet niet, dat het in de laatste beteekenis in gebruik blijft en of ontvankelijk nu taalkundig of niet taalkundig gevormd is, mag een belangrijk onderzoek van dezen of genen wettigen, het woord verdrijven zal men niet, omdat het vrij algemeen in gebruik is genomen en in de bepaalde beteekenis wordt begrepen.
2. ‘In den regel’ voor ‘gewoonlijk, enz.’ is een Germanisme. Zie V.D. Men geloove wijlen dien ‘geachten taalkundige’ of bewijze, dat 't onwaar is.
3. ‘Onbestemd’ voor ‘onbepaald, onzeker, enz.’ komt nog te dikwijls voor, zelfs in een der laatste afl. van N. en Z. Is 't goed of niet? Reeds Siegenbeek wees op dit Germanisme. Men bewijze toch eens, dat ook dit ‘domme mofferij’ van Z.H.G. was.
4. ‘Hij is een onmogelijke kerel’ zegt men van een zonderling. Men kan zich toch niet onmogelijk maken. 2. 3. 4. Dat in den regel een germanisme is werd in N. en Z. aangetoond door Mr. C. Bake; maar de uitdrukking is algemeen in gebruik en het onwankelbaarst geloof aan Van Dale zal daarin geen verandering brengen. Zij, die 't zoo druk over germanismen hebben, zwijgen met groote eenstemmigheid over gallicismen, anglicismen, latinismen en andere -ismen, komen die niet bij ons voor? of zijn alleen de germanismen veroordeeld? De groote fout van zeer velen, die zich voor examens voorbereiden is, dat ze de taal uit een schoolboek willen leeren, uit eene spraakkunst, veelal zelfs zonder woordenboek. Leert de kunstenaar zijne kunst uit een handboek der aesthetica? Neen, de musicus hoort de composities der groote meesters in Keulen, in München, in Berlijn, in Baireuth; de schilder bezoekt Rome en Napels en Florence en Berlijn en Dresden en de Louvre te Parijs en the National Galery te London, nadat hij eerst in Nederland de musea heeft bezocht en de doeken heeft bestudeerd. En wat doen honderde zoogenaamde beoefenaars der taal? Lezen zij onze Nederlandsche schrijvers van Hooft tot Vosmaer? | |||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||
Zoeken zij door te dringen in den geest der schrijvers en dichters en kennis te nemen van de wijze, waarop deze hunne gedachten uitdrukken? Zochten zij zichzelven eene spraakkunst saamtestellen uit de hedendaagsche spreek- en schrijftaal? Integendeel: ze kochten een boek dat op den titel de woorden Nederlandsche Spraakkunst droeg en wel dikker of dunner naarmate het programma voor 't examen meer of minder vreeswekkend was en men toog aan 't werk om te zorgen, dat men in den kortst mogelijken tijd antwoord kon geven op de vragen, die uit dàt boek worden gedaan. Daarmede heeft men geen taal bestudeerd, maar een boek van buiten geleerd. Zoo komt dan ook wèl de klacht, dat A. iets gezegd heeft, wat B. tegenspreekt, zoo wordt wel met veel ophef verteld, dat X. eene uitdrukking heeft gebruikt, die veroordeeld wordt in de spraakkunst van C., maar in al de negen jaar, dat Noord en Zuid verschijnt, is 't nog niet voorgekomen, dat een van deze aanmerking maakt op de bewering van eenig spraakkunstschrijver, waarvan de waarheid weersproken wordt door Nederlandsche dichters, geschiedschrijvers of romanschrijvers. De levende taal is eene uitdrukking, die de moesten niet verstaan, anders zouden ze zeker de schrijvers lezen teneinde te kunnen nagaan of hun Handboek der Spraakkunst gelijk had of niet. Door opmerkzaam te lezen zou men tot het besluit komen, dat onze beste schrijvers het woord onbestemd niet gebruiken, dat het veel gebruikt wordt door personen, die hoogdravend of overgevoelig willen schijnen en zelden komt 't woord anders voor dan in de uitdrukking een onbestemd gevoel (maakte zich van mij meester). Zoo ook zou men dan opmerken, dat ‘een onmogelijke kerel’ alleen in de spreektaal in het levendig gesprek wordt gebruikt in de beteekenis van ‘een man, met wien men onmogelijk kan omgaan, zaken kan doen, iets tot stand kan brengen’ en derg. terwijl men van zoo iemand ook getuigt: ‘die man heeft zich in deze of die zaak onmogelijk gemaakt’ d.i. heeft dingen gezegd of gedaan, waardoor het onmogelijk is, hem weder in diezelfde zaak handelend te laten optreden. Nu willen we gaarne aannemen, dat onbestemd geen Nederlandsch is en dat onmogelijk in dergelijke uitdrukkingen geen zin heeft, maar het gebruik heeft eene beslissende stem en klagen of brommen baat niets: het gebruik van onbestemd en onmogelijk in bovenvermelde beteekenis moge afkeuring verdienen, de woorden behooren inderdaad, spijt afleiding en spraakkunst ook in dien zin tot de hedendaagsche Nederlandsche Spreek- en Schrijftaal. Zoo behooren landloopers, zakkerollers, oplichters, venters van aandeelen in een spoorweg naar de Maan en naar Saturnus, zoo goed als alle handelaars in ‘beginselen,’ wel degelijk tot onze | |||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||
hedendaagsche maatschappij, al kan men nog niet beweren, dat zij er een sieraad van uitmaken.
5. Ofschoon 't Woordenboek ‘onbedingd’ niet opgeeft en Prof. Brill in zijn Spraakl. (1 pag. 322) zegt, dat 't woord navolging van een Hoogduitsch woord schijnt te zijn, waag ik te vragen of het niet gevormd kan zijn van ‘beding’ voorwaarde, dat o.a. leeft in ‘onder beding van’ op de wijze als ‘gelaarsd, etc.’ Het beteekent dan ‘onvoorwaardelijk’ in ‘onbedingde lofspraak.’ 5. Hgd. unbedingt beteekent inderdaad: zonder voorbehoud van mhd. dingen gerechtszitting houden, onderhandelen, een verdrag sluiten, eene overeenkomst aangaan, waarbij de laatste twee beteekenissen gelden in verband met þingan een verdrag sluiten, eene overeenkomst aangaan en þingjan beslechten, voor de hgd. woorden dingen en Bedingung heeft het Ned. geen aequivalent en men mag dus aannemen, dat onbedingd in het Ned. in dien zin ook niet bestaat.
6. Is ‘in 't zand bijten’ reeds in N. en Z. besproken? vroeg ik eens aan een vriend, die in zijn antwoord als zijne meening te kennen gaf, dat de uitdrukking ontleend was aan de steekspelen en later algemeen in de taal was opgenomen voor ‘sneuvelen, enz.’ Het woord ‘zandruiter’ pleitte voor die verklaring. Ook ik dacht voorheen zoo en weet, dat zij vaak zoo verklaard wordt, ofschoon dat ‘bijten’ bij eenig nadenken wonderlijk wordt. - ‘Hi bete neder int gras Ende viel in cnieng hebede’. (Caerl ende Eleghast; zie fragm. in L. Th. Zeegers, Midd. Poëzie pag. 15). In de aant. t.a.p. vindt men ‘neerbeten = afstijgen.’ Men zie over ‘neerbijten’ nog Dr. J. Te Winkel, Gramm fig. in 't hoofdst. Epenthesis (ook in N. en Z. jaarg. VII pag. 157, op 't woord ‘peinsteren.’) Mij dunkt dit woord is de sleutel voor de verklaring der uitdrukking.
7. ‘Zij vonden in den duistren dan een pasgeboren wicht’ (Urz. en Val. Van Vlotens Bloeml. pag. 115). V. Dale heeft 't woord niet; dit woord moot zijn de stam van een w.w. danen = afsluiten. Wie zegt er eens wat meer van? Bij Bogaers, Woordenboek op de Dichtwerken van Mr. W. Bilderdijk vinden we i.v. Dan, z.n.w. (Bij Kiliaen, Denne Antrum. Caverna. De Jager,Ga naar voetnoot1) bl. 196. Spelonk; zie ook op 't woord Den) - ‘in den duistren dan.’ Mengelpoezy II, 124 vs. 3. Nieuwe Mengelingen, II, 191 vs. 6 en bij Den. Den, z. nw. (spelonk, schuilplaats in een woud, ook Dan; zie Bilderdijk's Verkl. Geslachtl. en de Jager, bl. 169). Wit en Rood, II, 19 vs. 2 - ‘in 's boschleeuws den.’ Ver- | |||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||
making, 66 vs. 6. Ovidius, 22 vs. 1, en 93 vs. 17. Sprokkelingen, 21 vs. 13. Avondschemering, 99 vs. 13. Nasprokkeling, 21 vs. 10. Wij zien dus dat het woord dan tweemaal en het woord den in dezelfde beteekenis vijfmaal bij Bild. voorkomt. Meyer noemt het niet onder de verouderde woorden; Kiliaen kent alleen denne en juffr. Corleva Schat der Nederduitsche Wortelwoorden noemt het woord niet. Dr. Franck geeft echter in het glossarium op zijn Mitteln. Gramm. de verklaring; dan wüste Gegend, Busch, Versteck, Tierlager, Gefilde, in welke beteekenissen het in Mnd. voorkomt. Nu is het meer waarschijnlijk, dat Bild. dit woord aan het Eng. ontleend heeft, waar het in allerlei beteekenissen voorkomt zie Skeat Etym. dict. i.v. Bij Bild. t.a.p. staat dan als vertaling van Eng. dell, dat volgens Kluge met dale afgewisseld met nd. dal overeenkomt, dat oorspronkelijk samenhangende met deelen ook klove of afscheiding beteekent. In Verdam's Middeln. Wdbk. vinden we aangaande dan aangetoond, dat het woord bij mnl. schrijvers zeer veel voorkomt en wel in de beteekenis van ‘Wouddal, eene weinig bezochte door bosch omringde plaats, welke zoowel geschikt is voor nachtverblijf als om van daar uit een vijand te verschalken’ en in die van ‘Schuilhoek, kluis, hol; ook leger, nest van wilde dieren; in 't algemeen eene plaats, waar men niet licht wordt opgemerkt, of waar men vergeten wordt.’ Of dit twee beteekenissen van hetzelfde woord zijn of dat het aanvankelijk twee woorden waren is niet uitgemaakt. Een ww. danen is ons niet bekend.
8. Pijnen, pinen was een mnl. werkwoord, dat oorspronkelijk ‘moeite doen’ beteekende en daarna ‘arbeiden’ en wel uitsluitend ‘zwaren, harden arbeid verrichten.’ Vandaar, dat voorheen ‘kaaiwerkers of in 't algemeen arbeiders “pijners, piners, pinres” heetten en er hier en daar “pijnersgilden” bestonden. - Leeft dit woord ook in “ongepijnde honing”? Heeft ons subst. “pijn” er in oorsprong ook iets mee te maken? Kan voor “in arbeid liggen of zijn” (= in barensnood verkeeren) vroeger algemeen in gebruik zijn geweest “in pijn leggen of zijn”? Ik hoorde wel eens in de pijn liggen’, maar geloof niet hier met een taalkundig fossiel te doen gehad te hebben; wel, dat 't begrip ‘pijn hebben’ den zin aldus vormde. - Ware 't antwoord op mijn vraag bevestigend, dan was de oorsprong van de hedendaagsche uitdrukking ‘in arbeid liggen’ verklaard. De heer Oudemans verklaart in een Taalmagazijn, meen ik, ergens 't gebruik. Ik meende vroeger dat ‘de pijne waard zijn’ er mee in verband stond. De heer H. of Prof. Gallée beweert (Ned. Syn. pag. 267) | |||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||
moeite. Dat zal wel zoo zijn. De Wdl. schrijft 't met ij, Van Dale echter met ei. Wat is 't ware? 8.? 9. Raas = een kreek, die bij laag water droog loopt.’ Aldus Van Dale. Staat dit woord in verband met ‘Razende Bol’? 9. We zullen daarbij eerder aan razen te denken hebben, met het oog op het onstuimige water. 10. Wat is vijg zijn? (Mevr. B.T.) Vijg = veeg, dan is 't overbekend. 10. Misschien wel. Maar hoe is de geheele zin en waar komt die voor? 11. ‘Boersch rood’ (gebruikt door Schimmel in Het Huisgezin van Baas Van Ommeren) is toch geen goed woord. Hij gebruikt 't voor de roode gelaatskleur, zooals men soms waarneemt bij boeren en anderen, die bijna altijd in de lucht zijn, 't beteekent dus meer dan ‘blos.’ 11. Er is geen reden, die uitdrukking af te keuren; duidelijk en begrijpelijk is zij zeker. 12. Ik heb altijd gedacht dat 't ‘wagenwijd’ was, Schimmel t.a.p. gebruikt ‘waag en wijd’. Als provincialisme merkte ik aan ‘wijdwage of wagen’, dat ik o.a. te Noordwijk en in N.H. wel eens hoorde. 't Eerste heeft ook de Wdl. Wie behandelt dit woord eens? - De samenstelling komt uiterlijk overeen met ‘vuurrood’ en kan toch niet zoo verklaard worden, want een wagen is breed. Waag, wage, weeg = zeer smalle scheiding van twee gebouwde eigendommen, is, hoorde ik in N.H. gangbaar. Daar staan wel de koeien met den kop ‘naar de weeg’ en een gedeelte van den stal heet er ‘de weeg.’ 12. Bij 't laatste beginnende merken wij op, dat weeg = wand, gelijk ook wandluis en weegluis in gelijke beteekenis gebruikt worden. In Overijsel gebruikt men alleen weeg in deze beteekenis. Dit woord heeft met de bedoelde uitdrukking niets gemeen. V. Dale vindt in 't woord eenvoudig 't subst. wagen en daar 't alleen in de uitdrukking ‘de deur staat wagenwijd open’ voorkomt, is dat ook natuurlijk daar men wil zeggen zoo wijd, dat er een wagen door kan. Door verplaatsing van lettergrepen ontstaat er uit: wijdewaag en wijgewaad. 13. Mr. A. Bogaers gebruikt 't woord ‘reizermantel’. Moeten wij hem die dichterlijke vrijheid vergeven? De taal verwerpt 't woord. 13. Wij ook! 14. Vanwaar komt ‘op de proppen komen’ en (wat men ook wel eens hoort) ‘op de kneppels komen.’ 'T zijn beide uitdrukkingen voor ‘op de been komen na een ziekte.’ | |||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||
14. Denkelijk worden hier schertsenderwijs de beenen ‘proppen’ en ‘kneppels’ genoemd; we betwijfelen of er een taalkundige reden voor 't gebruik dezer woorden is.
15. Te Haarlem en omstreken gebruikt men als schaatsenrijdersterm 't woord ‘blokzeilen’ voor 't geen men in Rijnland en elders ‘beentje over (slaan)’ noemt. Toch hoorde ik nooit van ‘schaatsen blokken,’ altijd van ‘houtjes of houten.’ - Hierbij zeker te denken aan ‘blok- en rijschaaf.’ 15.?
16. De volgende zinnen of uitdrukkingen zijn ontleend aan Schimmel, Het Huisg. van Baas Van Ommeren:
| |||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||
|
|