Noord en Zuid. Jaargang 10
(1887)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTaalpolitie. III.In de twee vorige artikelen heb ik mij beziggehouden met fouten tegen de spelling en het gebruik der woorden en de aandacht op eenige barbarismen gevestigd. Thans wensch ik enkele oogenblikken stil te staan bij feilen tegen de woordvoeging. Ook hier is het vooral mijn doel er op te wijzen, hoe vaak de voorschriften onzer taalkundigen worden overtredenGa naar voetnoot3). Op hun gezag zal ik mij zoo- | |
[pagina 20]
| |
veel mogelijk beroepen. Immers als handhaver van hunne wetten en verordeningen treedt ik op en oefen ik deze taalpolitie uit. 33. Een fout, die zeer dikwijls voorkomt, bestaat daarin dat men het betrekkelijk voornaamwoord op een verkeerd woord laat terugslaan. Onder het loffelijke dat Bakhuizen van den Brink gedurende zijn gansche leven kenschetste, behoorde eene groote piëteit jegens elk diergenen van zijne leermeesters, welke zich meer aan zijne ontwikkeling liet gelegen liggen, dan, enz. Men behoeft slechts even na te denken om in te zien, dat in het eerste voorbeeld welke.... liet moet zijn welke.... lieten, daar welke niet op elk, maar op diergenen, dat anders buiten het zinsverband zoude staan, betrekking heeft; om te gevoelen, dat in het tweede de woorden der weinige Kamerleden de vraag zoude doen rijzen: ‘welke weinige Kamerleden?’ als het betrekkelijk voornaamwoord daarop niet terugsloeg; om eindelijk te bespeuren, dat in het laatste voorbeeld die door dat (immers het voortrukken niet de troepen) vervangen moet worden. 34. Bij de volgorde der woorden hangt veel van de bedoeling des schrijvers af. De woorden, waarop de nadruk gelegd wordt, schuiven wij vaak naar achteren. Ook doet de welluidendheid soms hare eischen gelden. Toch bestaan er zekere regels - waarvan niet dan om zeer geldige redenen mag worden afgeweken. Een dier regels is, dat de datief aan den accusatief behoort vooraf te gaan. Bilderdijk laat zich - zooals in zijne natuur lag - daaromtrent nog al heftig uit: ‘En dan dat achter aan zetten van den Datief voor den Accusatief! Jammelijker wanspraak is ten aanzien van ons taaleigen niet te bedenken.’Ga naar voetnoot1) Prof. Cosijn verklaart op stelligen toon: ‘De datief gaat aan 't rechtstreeksch voorwerp vooraf: ik geef mijn broeder dit boek.’Ga naar voetnoot2) De Groot minder stellig en voorzichtiger: ‘Heeft het gezegde twee voorwerpen; dan staat gewoonlijk de datief voor den accusatief.’Ga naar voetnoot3) Prof. Brill zegt, na eenige voorbeelden gegeven te hebben, het volgende: ‘Uit de volgorde der woorden in deze voorbeelden blijkt, dat de | |
[pagina 21]
| |
datief den accusatief voorafgaat, door dezen, als het ware, wordt omsloten, en zoodoende in den zin geïncorporeerd wordt. Bij het gemis, namelijk, van een duidelijk onderscheiden vorm voor den datief moet de plaatsing van een woord in den zin aanwijzen, dat het in den datief staat. Wordt nu een woord, hetzij door het regeerende woord, hetzij door eene bepaling van hetzelve, als het ware, omvat en omsloten, dan blijkt het daardoor in een afhankelijken naamval te staan. De accusatief echter heeft eene onafhankelijker plaats in den zin, daar hij, meer gewoonlijk voorkomende, ook lichter als zoodanig erkend wordt. Om nog een voorbeeld aan te voeren: men zal zeggen: Ik schrijf mijnenGa naar voetnoot1) broeder een brief, niet een brief mijnen broeder. Hij zeide zijnenGa naar voetnoot1) zoon de waarheid; niet de waarheid zijnen zoon.’Ga naar voetnoot2) Waar de datief met aan omschreven is, geldt deze regel echter nietGa naar voetnoot3). Zoo ik mij niet vergis, wordt de hier aangewezen fout meer begaan in de schrijftaal dan in de spreektaal. Dringen trouwens niet de meeste fouten door de schrijftaal de spreektaal binnen? Barbarismen althans hoort men zelden, maar ziet men vaak. Ook is soms in den deftigen stijl te dulden, wat in den gemeenzamen stijl verwerpelijk is. .... dan vergunne men ons des te meer het gezegde tijdvak den romanschrijvers aan te bevelen. | |
[pagina 22]
| |
Met een ijskouden, trotschen oogopslag reikt hij Nathalie's geschenken zijn vriend toeGa naar voetnoot1). Maar hoe, wanneer het eene woord een substantief het andere een voornaamwoord is? Dan staat, zegt Brill, het substantief, al is dit ook een datief, als het sterkst geaccentueerd, achter het voornaamwoord.Ga naar voetnoot2). Ook Van Beers wijst hierop in zijne Nederlandsche Spraakleer (§ 155). Om eene onaangename herhaling van den zelfden klank te vermijden wordt van dezen regel wel eens afgeweken. Als voorbeelden hiervan haalt Brill aan: ‘Hoe gij uw volgend en maatschappelijk leven u voorsteldet’ (Van de Palm), voor hoe gij u uw volgend enz.; ‘om zelf haar lot haar bekend te maken’ (de zelfde); ‘Laat m' even aan uw haard mij warmen’ (Tollens). Den dichters komt natuurlijk in dit opzicht grootere vrijheid dan den prozaschrijvers toeGa naar voetnoot3). Van Beers merkt nog op, dat vooral het wederkeerige zich, door den invloed van het Fransch, bij sommige schrijvers van gezag van zijne natuurlijke plaats wordt afgerukt. Zijn hoogste doel is, dezen jongen man in staat te stellen, om met behulp van vaders kennis en vaders ervaring, een plaats in de wereld zich te veroveren. 35. Over den zoogenaamden ablativus absolutus is in de vorige eeuw veel te doen geweest. Het gold daarbij echter alleen de vraag: of het zelfstandige naamwoord in den nominatief of in den ablatief moest staan. Balthazar HuydecoperGa naar voetnoot4) hield het laatste vol tegenover Matthaeus en Justus van Leeuwarden. Thans heeft het gebruik (ik zeide haast het wangebruik) ten gunste van den nominatief | |
[pagina 23]
| |
beslist. In het algemeen is de zoogenaamde ablativus absolutus met ons taaleigen in strijd. Weiland heeft er reeds tegen gewaarschuwd; later is dit ook geschied in het Magazijn van Nederlandsche TaalkundeGa naar voetnoot1). Evenwel is deze vorm in enkele gevallen te verdedigen, voornamelijk dan, wanneer het verleden deelwoord min of meer de kracht heeft eener praepositieve uitdrukking (uitgenomen mijn broeder, de kinderen niet medegerekend, gesteld dat, toegegeven dat, enz.)Ga naar voetnoot2). Sommige voorzetsels waren oorspronkelijk deelwoorden; gedurende de vacantie is eigenlijk een ablativus absolutus;Ga naar voetnoot3) verg. staande de vergadering. Algemeen, maar niet fraai, is het opschrift op kantoordeuren: gesloten zijnde, brieven en boodschappen hier onder (of hier boven, of om den hoek). De ongesteldheid, in Januari 1618, door zijn ijstocht veroorzaakt, medewerkende met zijne diepe teleurstelling, bleef hij lijdende, trouw verzorgd door zijne arme moeder, wier hart verbrijzeld werd van smart bij dit langdurig ziekbed. 36. De verkorte bijzin behoort in onze taal een woord tot onderwerp te hebben, dat in den hoofdzin, liefst als onderwerp, voorkomt.Ga naar voetnoot5) Zinnen als de volgende zijn uit een taalkundig oogpunt niet te verdedigen. Streng grammaticaal opgevat, zeggen zij geheel iets anders, dan door den schrijver bedoeld is. Zijn zij al niet onduidelijk, de vuurproef der ontleding kunnen zij niet doorstaan. Diep in de veertig jaren oud, klein en mager van gestalte, bijna tandeloos, diende een half grijze en half zwarte baard,.... tot kenteeken, dat hij sterk op zijne godsdienst gesteld was. | |
[pagina 24]
| |
Door het huis van landverraad beticht, werd zijn schuld bewezen en Sir Balam moest hangen. Vatten wij deze zinnen streng grammaticaal op, dan wordt er in den eersten gesproken van een baard, die diep in de veertig jaren oud, klein en mager van gestalte en bijna tandeloos is; in den tweeden, niet van een ondernomen werk, maar van een ondernomen schrijver; in den derden van een schuld, van landverraad beticht; in den vierden van een ten bloede toe vervolgde dorst naar vergelding; in den vijfden van grijs geworden teleurstellingen; en in den laatsten van een opgesloten hongersnood.Ga naar voetnoot1) 37. Een fout die eveneens zeer dikwijls begaan wordt, is het gebruiken van zijn in plaats van hebben, bij de hulpwerkwoorden van wijze kunnen, mogen, moeten, willen, waar deze gevolgd worden door de onbepaalde wijze van een werkwoord, dat met zijn vervoegd wordt.Ga naar voetnoot2) Als men zich herinnert, dat de liberalen 't nooit in de Kamer eens zijn kunnen worden over de meest bescheiden uitbreiding van het stemrecht binnen de perken der Grondwet. | |
[pagina 25]
| |
Dat geheele geding, dat in eene reeks van jaren niet tot beslissing is kunnen komen.... liep - over een kleermakersrekening. Omgekeerd wordt blijven somtijds te onrechte met hebben vervoegd. Na op een degelijke doch eenvoudige schaal gewoon lager onderwijs genoten te hebben, trad hij in het plat getreden spoor der gewone kantoornamen en heeft zich daarop blijven bewegen. 38. Straf bedreigen is eene uitdrukking, die, ofschoon in strijd met den aard onzer taal, dikwerf gebezigd wordt, maar die toch, dank zij de waarschuwing van Prof. De Vries, niet in het nieuwe Wetboek van Strafrecht voorkomt.Ga naar voetnoot1) Eerst hielden zij zich nog voor Goedereede op, en daar maakte schipper Joachim Wendelman van de gelegenheid gebruik, om 't galjoen te verlaten en de straf te ontgaan, die bij 't plakkaat was bedreigd. | |
[pagina 26]
| |
der leden o.a. door wetten, welke straf bedreigen tegen hen, die zich boven en dus buiten die gemeenschap plaatsen. 39. Van af mag nooit origescheiden worden gebezigdGa naar voetnoot1). ‘Van af het huis,’ ‘van af den 17den,’ ‘van af zijn geboorte’ is allemaal ellendige wanspraak - zegt Van Lennep in zijne Alledaagsche bokken, en het Woordenboek der Ned. Taal (I, 831) verklaart, dat het meer veldwinnende van af lijnrecht tegen ons taaleigen aandruischt. ‘Van af staat volkomen gelijk met tot toe en met mede, ongerijmdheden, waaraan men zich nog wel niet schuldig heeft gemaakt, maar die op den duur niet kunnen uitblijven, wanneer het dwaze van af niet bijtijds geweerd wordt. Wie van af mijn huis zegt, behoort om consequent te zijn, ook te zeggen: “Ga met mede mij van af mijn huis tot toe de poort.”’ - ‘Wat Nederlandsch zou het zijn’ - vraagde reeds bijna veertig jaren geleden het Koninklijk InstituutGa naar voetnoot2) - ‘te zeggen van af meet aan, tot toe het het einde? Of wie zou ooit in plaats van ten voeten uit, van stonden aan, zeggen en schrijven ten uit voeten, van aan stonden? Het laatste zou echter niet verwerpelijker zijn, dan dat men b.v. Badeloch in de Gijsbrecht van Aemstel, naar de tegenwoordge verkeerde schrijf- en spreekwijze, liet zeggen: “Als ik den ganschen tijd mijns levens overreken,
Van af mijn bruiloftsdag, van dat ik zat verloofd.”’
Niet minder sterk is Beets in zijne afkeuring, als hij zegt: ‘Van af’ is meer dan schennis van een wet
‘Door taalgeleerden ingezet;
Moedwillige verkrachting mag het heeten
Van taalgevoel en taalgeweten.’Ga naar voetnoot3)
Eindelijk wordt in het Magazijn van Nederl. Taalkunde (I, 42) van de jeugdige onderwijzers, die deze misgeboorte huldigen, gezegd, dat zij misschien met dichterlijke vervoering in gedachten uitroepen: | |
[pagina 27]
| |
‘Zij van af aan deez' stond
Van af dit oogenblik
Tot toe het nageslacht,
Hem die 't van af uĭtvōnd, -
Ach, waarom was 't niet ik! -
Steeds hulde toegebracht.’
Door de uitoefening van het compensatie-recht is echter van af het oogenblik dat [enz.], zijne schuld vernietigd. 40. In zijn Nederlandsche Spraakkunst (§ 632) wijst Prof. Cosijn er op, dat de uitlating of ellips slechts dàn geoorloofd is, wanneer de woorden, die de volzinnen gemeen hebben, in de zelfde beteekenis en den zelfden vorm voorkomen, en dat alleen het werkwoord in persoon en getal mag verschillen. Hij keurt daarom volzinnen af als deze: ‘De vriend, dien ik lief had en mijn vertrouwen schonk, verried mij’, omdat dien niet tegelijk in dativo en in accusativo kan staan. Eveneens: ‘Het boek, dat ik gelezen heb en mij zeer geboeid heeft, zend ik terug’, omdat het zelfde woord niet te gelijk onderwerp en voorwerp kan zijnGa naar voetnoot1). In die dagen zijner droefheid had het Felix aan de noodige wilskracht ontbroken om de erfenis te beheeren en zulks opgedragen aan zijn zwager ‘Ook mag een substantieve zin, zoo hij aan twee hoofdzinnen gemeen is, niet tot den éénen in de betrekking van een anderen naamval staan, dan tot den anderen. Hiertegen zou zondigen: Dat hij zich niet heeft laten overhalen, doet u genoegen, maar bejammer ik. De substantieve zin geldt hier in betrekking tot doet u genoegen voor subjekt, en tot bejammer ik, voor objekt.’Ga naar voetnoot2). | |
[pagina 28]
| |
Dat de bijdrage van Z.M. den Koning.... wisselvallig is, heeft de ondervinding reeds vroeger geleerd en vloeit voort uit de onmogelijkheid om [enz.] De Tijdspiegel, 1885, II, 224. 41. ‘Zeer zelden’ zegt Prof. Brill in zijn meermalen aangehaald werk (blz. 135) - ‘doet zich het geval voor, dat een adjektief in het praedikaat met het lidwoord een (en dus in het meervoud zonder lidwoord) voorkomt. Uitdrukkingen als: zijne keus was eene gelukkige (hetgeen in het meervoud zou moeten zijn: hunne keuzen waren gelukkige); zijne stemming was eene geduldige hebben in onze taal iets gezochts. Wij zeggen liever: hij deed eene gelukkige keus, hij onderscheidde zich door eene geduldige stemming, en schroomen niet het zelfst. nw. te herhalen in zinnen als: een onderhoudend boek is daarom nog geen nuttig boek, in plaats van is daarom nog geen nuttig.’ En na opgemerkt te hebben, dat goede schrijvers deze constructie soms niet vermijden (een voorbeeld ontleent hij aan Beets), voegt hij er bij: ‘Voorts dient men wel te zeggen: deze hoek is een rechte; deze lijn is eene kromme; minder geschikt toch ware: deze hoek is recht, deze lijn is krom, vermits men hier geene toevallige eigenschap eens hoeks of eener lijn opgeeft, maar eene bijzondere soort van hoek of lijn bedoelt, welke door de attributieve verbinding dier adjektieven met deze substantieven aangeduid wordt.’ Dit laatste is volkomen juist, maar kan men zich meestal niet evengoed aldus uitdrukken: dit is een rechte hoek, dit is eene kromme lijn? - Beets zelf keurt de hier gewraakte zinwending af, als hij - ironisch - Van der Palm ‘bekrompen genoeg’ noemt om te schrijven: ‘De onderneming tegen Woerden was niet onberaden: zij was mogelijk,’ in plaats van de onderneming tegen Woerden was geene onberadene; zij was eene mogelijkeGa naar voetnoot1). Dat deze fout dikwerf begaan wordt, kan uit de volgende voorbeelden blijkenGa naar voetnoot2). De agitatie was eene tamelijk kunstmatige geweest. | |
[pagina 29]
| |
Want de natuur van prinses Alice was geen wijsgeerige. 42. Niet van gemaaktheid vrij te pleiten is ook eene zoodanige wijze van uitdrukking, waarbij men om te doen uitkomen, dat de meerderheid eene zekere eigenschap mist, die eigenschap aan de minderheid toekent. De minsten hunner, durf ik beweren, paarden aan afkeer voor ‘de droeve kwestiën van den dag’ veerkracht genoeg om uit hunne antipathie of hunne apathie zich op te heffen zooals Kiliaen en hij. Waarom hier niet eenvoudig gezegd: de meesten paarden aan [enz.].... geen veerkracht genoeg?’ Thomas van Cantrimpré is slechts apostel met de pen; maar de minste kanselredenen zijn zoo fraai als zijne beschrijving van den stervenden Vlaming op het slachtveld van Westkappel. Waarom niet ‘de meeste kanselredenen zijn niet zoo fraai?’ Ware dit niet eenvoudiger en duidelijker geweest? Bij de minste kanselredenen denkt men allicht, dat de slechtste bedoeld zijn. Prins Lodewijk is niet rijk, gelijk de minste Duitsche vorsten. Zal men dat ooit - ik bedoel niet in de preektaal - maar in de spreektaal zeggen? Waarom niet liever: ‘Evenmin als de meeste Duitsche vorsten is Prins Lodewijk rijk?’ Mij dunkt, de les, waarmede Van Lennep zijne Alledaagsche bokken besluit, kan wel niet te vaak worden herhaald.
Geen mensch, hoe geleerd, spreekt of schrijft er ooit goed, Dan die het natuurlijk en duidelijk doet? Mr. C. Bake.
(Wordt vervolgd.) |
|