Noord en Zuid. Jaargang 10
(1887)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTaalzuivering en Taalverrijking.Uit mijn artikel in het laatste no. van den vorigen jaargang blijkt, dat er twee middelen zijn, om het taalbederf te keer te gaan. Wijs de indringers aan, brandmerk ze, maak ze belachelijk. In het voetspoor van Van Lennep is dit reeds door menig schrijver, somtijds zeer geestig gedaan. ‘L'arme du ridicule’ - wij weten, dat het een schrikkelijk is, en vinnig kan vlijmen; doch alleen den ontwikkelde kan het de huid doorboren, die van het volk is er te dik voor. Als ik Jan Alleman den zin onder de oogen breng; ‘Apperpoo, weet je dat Tampers gerinneweerd is?’ zal hij niet ‘oei!’ roepen en lachen evenmin. Wat hij misschien wel zal doen? Die woorden onthouden en voortaan juist zoo spellen.Ga naar voetnoot1) De slagen van dit wapen zullen dus den ontwikkelden man alleen rechtstreeks ten goede komen. Maar leert deze zich daardoor over zijne naäperij schamen, dan zullen de goede gevolgen voor het volk in zijn geheel niet achterwege blijven. De toevoer is dan afgesneden, de aanwezige voorraad ontbindt langzamerhand of vereenzelvigt zich met de Nederlandsche grondstoffen, waartusschen hij geschoven is. Aan dit van het volk uitgaande en naar 't volk genoemde veranderingsproces dankt onze taal reeds honderden van woorden, die we noode zouden missen. Wat vingen we in deze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eeuw van vooruitgang zonder treinen, trams, stationsGa naar voetnoot1) en telegraaflijnen aan? Hoe zouden onze teekenonderwijzers het aanleggen, als ze zonder liniaals, figuren en modellen les moesten geven? Van vele dezer woorden zoekt men den oorsprong in een wetenschappelijk brein; doch onze ledikanten, ons massepein, onze banjerheeren en spitshoeven, onze zalen en bestekamers, danken we eenig en alleen aan het volk. (De ‘banjerheeren’ en ‘spitsboeven’ zijn van Nederlandschen oorsprong en bewijzen, dat Jan Alleman zijn stelsel van woordvorming niet uitsluitend op vreemdelingen toepast.) Voor hen, die zich tot een kruistocht tegen taalverbastering aangorden of 't reeds gedaan hebben, bevatten de aangehaalde woorden een nuttigen wenk. Men wete te schiften, te geven en te nemen! Wat verdietscht is en sinds jaren het burgerrecht heeft verworven, blijve onaangeroerd; wat beslist vreemd is, doch onmogelijk door Nederlandsch kan vervangen worden, worde geduld zoolang men 't nog niet missen kan; voor het overige toone men zich zonder medelijden, men trekke dat onkruid uit met steel en wortel en vervange het door inheemsch gewas. Hier vangt het dankbaarst gedeelte aan van de taak, die ik mij in dit artikel op den schouder heb gelegd. Na het wieden komt het planten; de truffel vervangt het breekijzer, regen den zengenden zonnebrand. Ik mag planten aandragen, nog nieuw of weinig geteeld, steenen, pas door ervaren mijnwerkers uit de schachten onzer taal opgediept. Gevoeglijk laat zich deze dankbare bezigheid in drieën splitsen. Vooreerst kan er eene bloemlezing gegeven worden worden van verouderde woorden, door bekwame ‘meesters’ aan eene verjongingskuur onderworpen, of anderszins de welwillende aandacht der lezers waardig. Ten tweede zouden er enkele grepen kunnen gedaan worden in den oogst van gelukkige vertalingen, waardoor onze beste pennen den vaderlandschen woordenschat hebben verrijkt. En het derde dezer goede dingen mocht een strooptocht zijn in de hoven, waar onze gezagvolste pennevoerders hun plantsoen hebben aangelegd, met het doel om er de vruchten te kapen, die ons òf geheel nieuw zijn, òf zoo zeldzaam voorkomen, dat wij geneigd zijn, ze als pas gekweekte aan te zien. Doch wil men geen gevaar loopen kwalijk te slagen, dan moet men zich spenen van de eerzucht en ijverachtigheid, die altijd prikkelen tot arbeid boven de juiste maat. De taalbeweging is bovendien tot nog toe bijna uitsluitend eene voorwaartsche geweest. Wij zijn kiesch, weifelend, bij uitstek bezorgd voor onzen goeden naam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pals stopt zijn ooren toe, wanneer een oud woord hem bereikt, omdat het zoo hard, zoo stroef, kortom, zoo ‘aardig’ klinkt. Pels zou er zielsgaarne eenige twaalftallen in omloop brengen: hij benijdt den Franschen den moed, waarmede ze hun perkamenten en velijnen folianten plunderen, doch mist hem zelf en kan hem maar niet beetpakken. Pils deelt het stille verlangen van Pels, doch deinst voor de bevrediging terug, daar de scherptongige nijd dan eerlang aan zijn naam zou knabbelen. 't Is ook mogelijk, dat de vele mislukte of misplaatste pogingen, door mevrouw Bosboom-Toussaint (in haar geschiedkundige romans) en Hofdijk aangewend, dit gedeelte van het verrijkingsproces in een kwaden geur hebben gebracht. De ruggelingsche bewegingen zijn dan nog ook schaarsch; van tijd tot tijd wordt er toch eene uitgevoerd, en keert men terug met een buit, waarin allicht iets bruikbaars is. Aan zulke zwenkingen achterwaarts neemt echter niet de geheele legermacht deel; 't zijn tochten, door enkele strijders, in wie een Theseus-hart klopt, ondernomen. Vandaar, dat de oogst nog schraal is, het kaf buiten aanmerking gelaten. Een beroep op allen, wie de ontwikkeling onzer moedertaal lief is, om zich aan het binnenhalen van dien oogst te zetten, en de lezers van dit tijdschrift op de vruchten van hun arbeid te vergasten, is hier zeker niet misplaatst. Een tweede beroep op hun toewijding, teneinde ook persoonlijk aan enkele afgeleefden de voorrechten der jonkheid te hergeven, heeft evenveel reden van bestaan. Mocht het door niet éen misprezen, door velen gehoord, door sommigen behartigd worden! Eene taal te bezitten, zoo zuiver van klank als kristal, zoo rijk als de gezamenlijke brandkasten onzer oude koopmansfamiliën, zoo krachtig als de eiken onzer vaderlandsche bosschen, zoo tierig en levenszwanger als de klei onzer lage landen, zoo geur- en kleurenrijk als onze bloemtuinen in het midden van Mei, zoo kneedbaar als het was onzer honigbijen; eene taal zoo mild, zoo rijk, zoo smeedig, dat zij ieder begrip, ieder gevoel, iedere waarneming kan vertolken, en onze geheele ziel met al haar denken en kennen, verbeelden en begeeren, lijden en verblijden, vreezen en hopen, haar liefde en heur haat er zich getrouw, treffend, sprekend in afspiegelt, kortom eene Tael ongelooflick soet, princes van alle taelen,
Gheboren om de croon van anders hooft te haelenGa naar voetnoot1)
dat is immers het lichtbeeld, waarnaar wij met den glimlach der geestdrift opzien? waarvoor wij ons desnoods vleugelen zullen aanbinden om het te bereiken? De studie der middeleeuwsche en zeventiendeeuwsche letterkunde is reeds lang onder ons herboren; doch zij openbaart haar bestaan nog te eenzijdig. Maken wij haar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer dienstbaar aan het doel, dat ons hier voor oogen zweeft, dan tot heden geschied is! Zou men woorden als de volgende, bij Vondel, Hooft, Huygens en Brederoo geborgd, niet mogen verjeugdigen? vermooien - aan mooie dingen verspillen. De mannen verpooien het geld, de vrouwen vermooien het. vromen - baten. aftouwen - klaarspelen. ranken - streken. tuilen - verbeuzelen. (Vgl. Eng. toil = speelgoed). bedoven - verborgen: Siet daar Aurora zelfs bedoven in de Rosen
Stuyft uyt het pluymig bed. (Boertig Liedeboek)
boogje - klein huisje (oorspronkelijk onder de bogen der stadsmuren). uitkippen - uitbroeden: Nog steent het (vogelkijn) om te syn
By 't lieve nesje, daer het uitgekipt is. (Vondel).
wangen - met de wangen werken, eten. frons - rimpel, plooi in 't voorhoofd. rozig en blozig. verspaden - verlaten. verkeien - versteenen. ongevoel - gevoellooshied. voetreppend. verhangen - zijn ziel aan iets verhangen, d.i. hechten in meer dan gewone maat. misloonen - slecht beloonen. grondeeren - peilen. wrevelmoed - euvelmoed. Nog nietiger is de oogst op het tweede terrein; dat hij echter rijk kán worden en zál, de artilleristen, stenografen, velocipedisten, chirurgijns, stucadoors, philosofen enzoovoorts, enzoovoorts, die voor en na in stukkenrijders, snelschrijvers, wielrijders, heelmeesters, stukwerkers en wijsgeeren herdoopt zijn, treden als levende bewijzen voor deze bewering op. Laten wij ons met het vooruitzicht vleien, dat er allengskens meer arenlezers dit dubbel veld zullen betreden. De Genius onzer dierbare moedertaal bewerke zulks! Blijft dus voor ditmaal in hoofdzaak het derde veld, het vruchtbaarste misschien. Groot is hier de oogst. Of men dit ook van de arbeiders kan zeggen, is mij onbekend. Ik veronderstel het echter, en hoop het in ieder geval. Wat hiervan zij, in aansluiting met het gegevene in een vorig opstel, volge hier eene tweede, uitvoeriger lijst van nieuwe of aan velen wegens zeldzaam gebruik onbekende woorden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en uitdrukkingen. Van volledigheid is, den hemel zij dank, geen spraak: mijn oogst vertogenwoordigt misschien 1 o/co van den geheelen voorraad. Ik wensch er mij zelven geluk mede, wanneer deze schatting eer te groot dan te klein is. De geheele lijst wordt met warmte in de belangstelling mijner vakbroeders, vooral van hen, die zich geroepen achten ook met het geschreven woord voor de school werkzaam te zijn, aanbevolen. Laten zij haar meteen als eene inteekenlijst beschouwen, aangelegd om ieders bijdrage te ontvangen, tot gemeenschappelijk nut en tot groei en bloei der geliefde, der eenige moedertaal! Mijn eerste bijdrage splits ik in:
en open haar met een motto, aan Hugo de Groot ontleend:Ga naar voetnoot1) 't Gebruik beheerscht de Woorden, wij het Gebruik.Ga naar voetnoot2) A.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Een hark van een vent. Houterig zelfbehagen. Den draad volgen tot het kluwen. Het naadje van de kous willen weten. Hoe zit de knoop aan de broek? Dat is 't haakje waar de kan aan hangt. (Vier nevengangers van den bekenden vorksteel.) Fonkelnieuw van den naad. Heet van de naald. Boter karnen zonder room. Er uitzien als de geletterde misdaad. Een gezicht als een gerimpelde pippeling. Een oorwormsgezicht. De mok zal wel opklaren. Hut en mud, kot en keuvel geven (of: hutje met mutje, kap en keuvel, bed en bulster). Een manus van alles. Ik wil er haring of kuit van hebben. Schepters die zotskolven gelijken. Uit zijn lood geraken. Iemand een bril van schoenzolen opzetten. Stom als een trommel met een gat er in. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den duim op het laadgat houden. Gepoetste knapen. (gladde jongens). Ik ken het brood dat ze daar bakken. Indringend als een schroefboor. Stook niet te hard onder zijn ketel. In een afgezakten staat verkeeren. Hij zat er als een kikker op het ijs. Met een gouden spons een smet uitwisschen. Op zijn achtersten zolder zijn. De Mode, de altijd wisselende Proteus. Zoo was tusschen hen het ei gekneusd. God Terminus (De dood). De beste haan uit den korf (De knapste vrijer). Zijne oogen in den zak houden. Zich iets op den voet zetten (Zich iets voornemen). Kapiteins op het kleed getreden door zendelingen (gevolgd door). Een kasteel van stavast. Bij menig ander klein volk (dan het onze) zat de speelman minder lang op het dak. Mannen, blijven we ons zout waard (blijven we hartig, degelijk). Iemand in den wagen nemen.
C. Beleefdheid is geen stapelartikel in eene handelsstad. Twintigduizend pond heeft nooit rood haar. Het leven brengt rekeningen en misrekeningen mede. De menschen zijn niet noodzakelijk bullebakken omdat zij rijk zijn. In den naam steekt alles, inzonderheid voor het oor der smalle gemeente. Het gerucht gaapt altijd wijder dan de daad. Menschelijk gevoel is niet op de kermis te koop. De liefde begint te huis, de rechtvaardigheid naast de deur. Wijntje en Trijntje zijn nog altijd de godinnen der schaar. (Vgl. Kaars, keurs en kan Bederven menig man) Grijsaards berekenen slechts met hun wit hoofd en vergeten het zwarte, dat zij in hunne jeugd gedragen hebben, mede in rekening te brengen. Het ware vaderland der kunst is het land waar zij bemind wordt. Wachten doet achten. Hij slaat op den zak en meent den ezel. Jonge honden krijgen eens oogen. Uit één gat moet de vos komen. Met een klein vezeltje kan men een geheelen pot melk verzuren. Wie geen kuiten heeft, moet geene nauwe broek dragen. Is een slechte vogel die zijn eigen nest bemorst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit een glad ei kruipt menigmaal een basiliscus. Het noodlot heeft een wonderlijken heilige tot peetoom. Er zijn veel wegen naar Rome en nog meer naar de bruiloft. Ongegund brood maakt vet. De ruigste veulens worden de gladste paarden. ‘Gehad’ daarvoor geeft de Jood niets meer. Als elke borrel een steen was, zou menigeen in zijn eigen huis wonen. Verwacht geen oud hoofd op jonge schouders. Hier sluit ik mijne bijdrage af. Ze is klein genoeg, om niemand voor inteekening bevreesd te maken. Meer dan eens word in dit opstel een krijgsroep, een wachtwoord vernomen, laat het er ook mede sluiten: ‘Mannen der Wetenschap, mannen der School, mannen der Pers, op! Ten strijde tegen taalbederf, voór taalverrijking! Reeds is menige overwinning bevochten, menige verovering gedaan. Doch de vijand ligt nog altijd op de loer: éen onbewaakt oogenblik en hij zal onze taal met verdubbelden overmoed bespringen. Onze volksaard, heeft Johan de Witt gezegd, is zoodanig, dat we ons niet tot waakzaamheid aangorden, zoolang de nood en de gevaren ons niet daghelder voor oogen staan. Toegegeven. Maar als het eenmaal zooverre is? Vae Gallicis!Ga naar voetnoot1)
Utrecht. Joh. C.A. Franken.Ga naar voetnoot2) |
|