h) Een abl. absol. bestaat uit twee deelen: een naamw. (subst. of pron.) en de aanduiding van een toestand voor hetzelve (deelw., bijv. nw. of anders). Alles komt hierop neer, te weten in welke betrekking die twee deelen tot elkander staan.
Is de betrekking attributief, dan is het geheel in den zin een omstandigheidsbepaling, een ablat. modi.
Is de betrekking praedikatief, dan hebben we te doen met een verkorten participialen zin: een adverbialen bijzin, wiens onderwerp geene bediening heeft in den regeerenden zin.
In dit geval wordt door middel van den ablat, de betrekking uitgedrukt van dien adverbialen bijzin met den zin, waar hij van afhangt, niet de betrekking van een regeerend zindeel tot het regeerende deel: dus staat het niet in het verband van een zin, waar het geen deel van maakt; hetgeen niet wil zeggen dat er geen verband is tusschen dien verkorten partic. zin en den regeerenden zin, het verband van onderschikking namelijk.
In Appio Claudio consule incoeptum est, enz. is consule niet attribuut, maar praedikaat van Appio Claudio; wij hebben te doen met een bijwoord. partic. zin die in de betrekking van onderschikking staat tot den hoofdzin incoeptum est, en niet met een omstandigheidsbepaling, die deel zou maken van den hoofdzin.
Dat die opvatting de ware is, blijkt uit de wijze van behandeling der verkorte participiale zinnen, wier onderwerp eene bediening in den regeerenden zin uitoefent, als dit van onderwerp of voorwerp. Draeger insgelijks (citaat van den heer F.) spreekt van das absolute particip durch ein praedicatives adj. oder subst. vertreten.
Wij gelooven dat Brill (1863) II, 270-81, vooral 280 en 281, ook (1871) I, 383-84 en Diez, Gr. d.l. Rom. (trad. Paris 1876) III, 244-252 iedereen moeten overtuigen; ook Blatz § 403, vooral blz. 673-76.
Nu bepaal ik den absol. naamv. dengenen, die in geene betrekking met een zindeel staat of deze betrekking niet uitdrukt. De eerste helft dier bepaling past op mijn rubr. 1 en 2, de tweede op rubr. 4; onder beide kan rubr. 3 komen.
i) men merke op, hoe de hr. F. omspringt met Grimm, Diez, enz., enz., en wat eerbied hij verlangt voor Goszrau en Draeger.
j) geen van alle.... drie van de zeven maken uitzondering, Grimm, Kern en Hoffmann. - Hoe kan men dan zeggen: geen van alle? Logica! - Ik denk, dat Diez en au besoin Blatz nog bij deze drie kunnen, zoodat vijf van de zeven uitzondering maken. Daarover verder.
k) Zie bij g).
l) niet vier: dat weet ik; ten andere, ik heb hem in mijn 2de stuk niet genoemd onder degenen, die de expletieve (mijn rubr. 3) en de abstrakte naam (mijn rubr. 4) ook absoluut noemen; -