Eene nieuwe (?) uitgave van ‘Het Moortje.’
Eenigen tijd geleden verscheen in de Pantheon-uitgave een tweede druk van het Moortje. Dat deze noodig was, is zeker een verblijdend verschijnsel. Minder stof tot blijdschap geeft ons echter het boekje zelf. De heer Roelants heeft nl. iets gedaan, dat, bij eenîge kennis van zaken, door ieder, die even nadenkt, voor een onmogelijkheid gehouden zou worden. De eerste druk van 1859 is letterlijk nagedrukt; het levensbericht even letterlijk overgenomen. De uitgever schijnt niet gedacht te hebben aan de mogelijkheid, dat gedurende 25 jaren iets nieuws over Bredero's leven en werken zou ontdekt kunnen worden. Het voorbericht van den heer Oudemans alleen is, volgens hem, voldoende, om ons thans nog over Bredero's werkzaamheid in te lichten. Zelfs heeft hij het niet noodig geacht het jaartal 1859 er onder te plaatsen, opdat dit ten minste eenige maatstaf kon wezen bij het beoordeelen van den inhoud. Niet onaardig is het, hier te hooren spreken van Dr. J. ten Brink's monographie over Br., die ‘zeer onlangs’ verschenen is. Zoo vindt men bijv., om slechts eenige van de meest in het oog loopende fouten te noemen, die in een boekje, dat op het titelblad het jaartal 1885 draagt, niet mogen geduld worden, hier nog het oude verhaaltje omtrent het verband tusschen Bredero's naam en zijn vaders uithangbord, alsof ter Gouw voor niets zijn nasporingen in het licht heeft gezonden, terwijl ik wel niet zal behoeven te zeggen, dat het voorbericht den bal geheel misslaat ten opzichte van ‘Bredero's amoureusheyt’; men behoeft hiermede slechts de uitkomsten te vergelijken, over dit punt verkregen door prof. Moltzer. Zelfs de drukfouten van de eerste uitgave zijn hier niet vergeten. Bij den tekst en de woordverklaringen zal ik maar niet langer stilstaan. Ik meen genoeg aangetoond te hebben, hoe verregaande slecht en onvertrouwbaar dit boekje is. Juist daarom vind ik het in de
hoogste mate ongeschikt, om in handen gegeven te worden van leerlingen van gymnasia of hoogere burgerscholen, voor wie het toch in de allereerste plaats bestemd is en die zich daardoor een geheel verwarde voorstelling van Bredero en zijn werken zouden vormen; men zij dus op zijn hoede en gebruike het boekje slechts met de uiterste omzichtigheid en toetse bij voortduring de mededeelingen en verklaringen van den heer Oudemans aan de uitkomsten van lateren tijd. Mocht de heer Roelants opnieuw een druk ter perse leggen van een nummer van het Klassiek Letterkundig Pantheon, dan is het te hopen, dat hij voortaan de zorg voor tekst, inleiding en woordverklaring aan een bevoegd persoon opdraagt.
J.H.W. Unger.