Ledeganck, Blommaert, Serrure - later de academische jongelingschap, Vuylsteke, aan de spits, en al de jongeren: Rooses, Fredericq, de jonge Van Rijswijk en hunne vrienden in de kunst, met den maestro Benoit aan het hoofd, hebben nooit iets anders gewild dan vereeniging, broederlijke samenwerking van Noord- en Zuid Nederland. Heeft Ledeganck, heeft Willems, heeft Heremans, heeft Conscience ooit in het West-Vlaamsch geschreven? Welke taal gebruiken Jan van Beers, Frans de Cort, Max Rooses, Virginie Loveling, Pol de Mont? Zij allen hebben hun uiterste best gedaan Nederlandsch te spreken en te schrijven. Ledeganck schrijft even zuiver Nederlandsch als Bilderdijk; Heremans evenaart De Vries; Van Beers en De Cort zijn even zuiver in hun stijl als Tollens en de Genestet, Max Rooses even pittig en puntig als Busken Huet. Daarenboven behield ieder hunner zijne eigenaardige kleur. In warmte van gevoel overtroffen Conscience, De Cort en de Lovelings de beste Noord-Nederlandsche schrijvers en schrijfsters.
Zegeviert de West-Vlaamsche beweging, dan is het gedaan met de Nederlandsche in België. In plaats eener zedelijke en bondgenootschappelijke hereeniging van al de Nederlandsch sprekende onderdanen van H.H.M.M. Willem III en Leopold II - een volk van bijna acht miljoenen - zal dan Noord-Nederland alleen de eer der vlag ophouden en het zuiden tot groote vreugde der Fransch sprekende Walen zich verbrokkelen in even zoovele groepjes, als er dialekt, patois of idioom gesproken wordt.
Want de Noord-Nederlanders zullen nimmer willen terugkeeren tot den staat van dialecten-barbaarschheid, waaruit de historie hen heeft verlost. Even min als de Rhijn tot zijne bronnen zal terugvloeien, evenmin zal de verkregen taaleenheid ter kwader ure worden opgelost in de bontheid der gemeentelijke en provinciale idiomen. Ieder beschaafd Nederlander spreekt dezelfde taal, die hij schrijft, die hij dagelijks in welke provincie ook door welopgevoede landgenooten hoort spreken. Een fatsoenlijk man, die door zijn accent verraadt, dat hij Zeeuw, Groninger of Fries is van geboorte, wordt min of meer comisch. Zelfs ten platten lande spreekt men de beschaafde Nederlandsche taal, in de school, op den kansel, in het Raadhuis, ten postkantore, bij den ontvanger. Toen in vroegere jaren (1820-1830) een Groningsch professor in de Rechten, die eene boersche opvoeding genoten had, tot een student zeide: ‘Noa joun zeggen, zol 't net wezen of Justinioanus meer codices moakt hadde dan Nepoleon,’ dreunde het vertrek van het luid gelach en werden deze woorden historisch.
In Noord-Nederland vormde zich de beschaafde spraak- en schrijf-