Noord en Zuid. Jaargang 9
(1886)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 368]
| |
Spraakkunsten.Practische Spelregels voor de Volksschool door G.A.V.v.O. 2e aanzienlijk vermeerderde druk. Aardenburg. Oswald W.G.A. Vorsterman van Oyen.Na eene inleiding van twee bladz. waarin zeer eenvoudig gezegd wordt, waartoe ieder der verschillende woordsoorten dient en met welke namen men de vormverandering der woorden aanduidt, volgen op 20 bl. 85 spelregels daaronder begrepen lijstjes van homoniemen en paroniemen. Alles is eenvoudig en duidelijk; waar de Sch. zich blijkbaar beijvert zoo eenvoudig mogelijk te zijn, had hij ook wel kunnen zwijgen van heldere e's en heldere o's en zich kunnen bepalen tot de mededeeling: ‘Men schrijft met e’ en ‘Men schrijft met ee.’ Het boekje verdient alle aanbeveling. | |
Nederlandsche Spraakleer naar een gansch nieuwe methode, bewerkt door Frans Willems Antwerpen. Van Os-de Wolf.Dit werkje houdt het midden tusschen streng wetenschappelijke werken en boeken voor eerstbeginnenden. Hoewel niet in strijd met de wetenschap wordt hier toch elke ernstige wetenschappelijke zaak buiten behandeling gelaten. Eenvoudig en bevattelijk is het geheele werkje geschreven en tal van voorbeelden gaan steeds vooraf, zoodat de regel eerst uit deze kan worden afgeleid. De schr. onderscheidt zes groote klassen van woorden: zelfstandige woorden, bijvoegelijke woorden, werkwoorden, bepalingswoorden, verbindingswoorden en gevoelswoorden. Men ziet, dat we hier alweer met eene nieuwe terminologie te doen hebben, de schr. spreekt ook van het aannemen van vergrootvormen (de gradatie); hoewel 't wenschelijk is, een naam voor die zaak te hebben, achten we dezen toch niet gelukkig gekozen, omdat de leerling hier evenals bij ‘vergrootenden trap’ gevaar loopt van zich een zeer verward begrip van de zaak te maken. De indeeling in zes soorten is geen vereenvoudiging, dewijl de onderverdeeling ons toch de gebruikelijke woordsoorten weer alle vertoont. De spelling is zeer kort behandeld en toch had de ‘scherp-lange ee en oo’ wel weg kunnen blijven. Dat men ook peerd, zweerd en iever mag schrijven, zullen de Noord-nederlanders niet zoo gereedelijk toestemmen. Welk gevaar 't uitvinden van nieuwe termen medebrengt, leert ons indit eenvoudig boekje, bl. 6: ‘Verzelfstandigingsnamen zijn namen van hoedanigheden, toestanden en werkingen. Deze bestaan niet op zich zelven, maar slechts in of aan andere wezens. Zij worden door onzen geest daarvan afgetrokken, en als op zich zelven bestaande beschouwd, en daarom verzelfstandigingen geheeten.’ De onderscheiding in concreta en abstracta is zelden noodig, maar wil men die, dan moet ze eenvoudiger en vollediger worden voorgedragen: eenvoudiger omdat geen leerling ooit begrijpt, wat 't beteekent, dat eenig woord ‘als op zichzelven bestaande beschouwd’ wordt; vollediger omdat er tal van abstracta zijn, die aanwijzen, niet wat bij ‘wezens’ maar wat bij ‘zaken’ wordt opgemerkt. Zoo zal ook zeer zeker geen leerling begrijpen, wat 't beteekent, dat die dingen ‘door onzen geest van de voorwerpen enz. worden afgetrokken’. De verdeeling in klassen is hier alles behalve eenvoudig: waar over de werkwoorden gesproken wordt, bijv. hooren we spreken van bestaanuitdrukkende en handelinguitdrukkende of onvolkomene en volkomene werkwoorden; nog daargelaten, dat de mededeeling van Noël et Chapsal dat donner | |
[pagina 369]
| |
beteekent être donnant (eene bewering, die door geen enkel voorbeeld kan gestaafd worden) hier wordt herhaald! Wat de terminologie aangaat, zij vermeld, dat de schr. naar 't voorbeeld der Duitschers de bijwoorden omstandigheidswoorden en de voorzetsels verhoudingswoorden zou willen, noemen, benamingen, die zeker nadeelig zijn, omdat de leerling zich aan den letter van zulk een woord houdt. Zoomin als men gewoonlijk vraagt, waarom een stoel stoel en een groote vrees angst genoemd wordt en toch den toestand begrijpt, zoo zou men de woorden adverbia of bijwoorden en praepositiones of voorzetsels moeten gebruiken, zonder ooit te vragen, wat ze beteekenden; daarom gaf ik nog de voorkeur aan de Latijnsche benamingen, omdat 't gevaar, dat de leerling de beteekenis zal zoeken, nog geringer is. De Noordnederlander zal den schr. ook niet gewonnen geven, dat Cats, ‘Ick en weet niet wat’ ook thans nog gebruikelijk moet geacht worden. De onechte stammen heeten hier onechte stamwoorden, of.... middelwoorden alweer een taalkundige benaming, waaraan hoegenaamd geen behoefte bestaat. In het kort den indruk weergevende, die deze spraakleer op ons gemaakt heeft, moeten we getuigen, dat ze eene der beste is, die in Zuidnederland verschenen, maar dat ze veel ‘geleerdheid’ heeft, die ze kon missen, dat ze onze jongens een groot aantal namen leert, die ze kunnen missen,Ga naar voetnoot1) dat enkele voorstellingen verouderd zijn en dat ze voor Noordnederland minder geschikt is; zoo bijv. spreekt hier te lande niemand van drij geslachten. Ten slotte zij met nadruk op eene bijzonder verdienstelijke toevoeging gewezen nl. dat de schr. bij elke gelegenheid waarschuwt tegen gallicismen, eene waarschuwing, die in Noordnederland overbodig is. Daar gebruikt men weinig gallicismen, men gebruikt er het Fransch zelf (en veelal heel slecht) gelijk de opschriften op de winkels en de prijscouranten en derg. bewijzen, die vaak geheel in 't Fransch gesteld zijn. Daarom spreekt men dan ook van een grotesk gebouw (voor een grootsch gebouw), gewaagt van menschen, die luxurieus (zegge: weelderig) leven en van een instituut (zegge: eene school). De liefhebbers van zinsontleding kunnen gerust zijn, dat hoofdstuk is hier vrij volledig behandeld. Van de Nederlandsche Spraakkunst van Prof. Dr. P.J, Cosijn verscheen de zevende druk, ditmaal bewerkt door Dr. Jan te Winkel (Haarlem de Erven F. Bohn). Het eerste deeltje Etymologie heeft thans een omvang van 176 bladzijden, tengevolge van de verjongingskuur, die de bewerker het boek deed ondergaan. Het ligt voor de hand, dat een zeer groot aantal docenten hun toevlucht zullen nemen tot Cosijn's Beknopte Spraakkunst vast overtuigd, dat men in een tijd, waarin de H.B. alleen waarde hecht aan Wis- Natuur- en Scheikunde en het Gymnasium alleen aan Latijn en Grieksch, eene spraakkunst van eenigen omvang onbruikbaar is. Gaarne breng ik hulde aan hen, die den moed hebben, aan een betere toekomst te gelooven en als ze die willen voorbereiden, is dit boek zeker uitmuntend geschikt. Het heeft boven tal van andere boeken vóór, dat het steeds den historischen ontwikkelingsgang der taal volgt en door duidelijke uiteenzetting en een rijkdom van voorbeelden en bewijzen ook de meer ingewikkelde vraagpunten volkomen verstaanbaar maakt. Niet alleen, dat hier wordt medegedeeld, hoe de woorden verbogen en vervoegd worden, | |
[pagina 370]
| |
maar het ontstaan en vervormen der woorden wordt verklaard en daarbij worden de oorzaken der veranderingen aangegeven. Vooral bij onderwijs aan de gymnasia, waar de leerlingen voldoende kennis van Latijn en Grieksch hebben, zal dit boek uitmuntende diensten bewijzen; maar de eisch is niet te hoog, dat ook onze aanstaande hoofd- en hulponderwijzers grondig met den inhoud van dit boek bekend zijn. Natuurlijk rekenen we er op, dat geen docent zal verlangen dat zijne leerlingen den geheelen inhoud dezer 176 bladzijden onthouden; we houden het er voor, dat op bl. 23 alleen ter wille der volledigheid 35 vreemde woorden worden opgegeven, die s in plaats van z hebben waaronder bijv. pomeransen, pronselen en boomschorsen; we verlaten er ons op, dat de verdeelingen en onderverdeelingen der woordsoorten alleen zijn opgegeven om een gemakkelijk overzicht te geven, van den woordenschat onzer taal, maar niet om der leerlingen hoofd met al dien ballast te bezwaren. Overigens zij uitdrukkelijk vermeld, dat zeker de helft van't boek met verklarende voorbeelden gevuld is en dat nergens van 't beginsel wordt afgeweken, dat niet alleen de regel moet gegeven worden, maar ook de oorzaak van 't bestaan van dien regel. Het boek is duidelijk, 't redeneert logisch, 't geeft reden en uitleg en 't verdient - onder bovengenoemd voorbehoud - algemeen gebruikt te worden. Satzbau und Wortfolge in den deutschen Sprache. Dargestelt und durch Belege erläutert von Professor Dr. Daniel Sanders. Berlin, Abenheim'sche Verlagsbuchhandlung. Er is in den laatsten tijd zoo hopeloos veel geschreven over de ‘leer van den volzin,’ dat onze lezers, die aan de studie van die ‘leer’ verslaafd zijn, ons ongetwijfeld dank zullen weten, dat we hunne aandacht vestigen op dit werkje van den geleerden schrijver van het groote Duitsche woordenboek. In 243 bladz. postf. heeft de schr, het onderwerp behandeld, hij heeft de stof verdeeld over 32 paragrafen en enkele daarvan zijn op drie en vier wijzen gerubriceerd en tot in vijf en zeventig onderafdeelingen gesplitst; den liefhebbers van onderscheidingen en verdeelingen moet daarbij het water in den mond komen. De ernstige beoefenaars van deze nieuwe taalbeschouwing zullen hier in waarheid alles bijeenvinden, wat ze noodig hebben, elke zin en elk zinsdeel tot eene bepaalde afdeeling gebracht en tot in bijzonderheden in aard en wezen beschouwd en onderscheiden; een arbeid, waartoe alleen een man van zooveel werkkracht en belezenheid als dr. Sanders in staat is, een ware goudmijn voor hen, die hulp bij deze studie zoeken. Zij, die nog aarzelen of ze voor of tegen de nieuwe leer zullen stemmen, zullen denkelijk door dit boek bewogen worden, er van af te zien, dewijl ze daarmede duidelijk kunnen zien ‘hoe erg het nog wel worden kan;’ ze zullen terugdeinzen voor al de droogheid, zielledigheid en onbeduidendheid, die men ter wille der volledigheid aanhaalt en die volkomen in het ‘stelsel’ past, maar waarbij de noodzakelijkheid medebrengt van te verklaren, wat zelfs een idioot zonder verklaring zou begrijpen. We willen daarlaten of de soort wel deugt, maar met het oog op de nauwgezetheid, uitvoerigheid, volledigheid en beslistheid dezer bewerking aarzelen we geen oogenblik, te verklaren, dat dit boek een meesterstuk in zijn soort is. De Beer. |
|