meening zijn toegedaan en toch leidt de consequentie er heen, als men wil volhouden, dat de onderwerps en de gezegdeszin tot de ondergeschikte, afhankelijke of bepalende zinnen behooren.
Missen dus de genoemde zinnen het karakter van ondergeschikte zinnen of zinnen, die een bepaling inhonden, zooals de voorwerpszinnen, de zelfstandige zinnen, die den dienst doen van een zelfstandig naamwoord met een voorzetsel, de bijvoeglijke en de bijwoordelijke zinnen, we achten ons dan gerechtigd te beweren, dat ze niet te huis behooren in de rubriek, waartoe ze door alle schrijvers over het zinsverband tot heden gerekend worden. -
2. Ik ga verder en beweer, dat de zinnen, waar ze een deel van zijn geen saamgestelde zinnen zijn.
Wat is een saamgestelde zin?
Elk handboek over de leer van den zin stemt met mij in, als ik zeg: Het is de uiting van ten minste twee gedachten, die een eenheid van gedachte vormen door een zekere logische betrekking, die er tusschen aangebracht is.
En nu vraag ik: waar zijn de twee gedachten in de hiervoren genoemde zinnen uitgedrukt?
Nemen we den eersten, dan is de onderwerpszin dat gij hier gekomen zijt zeer zeker een zin, want de twee noodzakelijke bestanddeelen het subject (gij) en het praedicaat (zijt gekomen) treft men er in aan, maar is dat ook het geval in: is mij aangenaam? Hieraan ontbreekt toch het subject en aan die uitdrukking kan dus onmogelijk de waarde van een zin worden toegekend. En toch zou hij zelfs de waarde moeten hebben van een hoofdzin, zoo de genoemde onderwerpszin een afhankelijke zin is.
Niet anders is het met den anderen zin.
De gezegdeszin: wat hij vroeger was is ja een zin te noemen, maar is dit ook het geval met den zoogenaamden hoofdzin: hij is nog altijd? Immers neen. Wel tref ik hier het subject hij aan, maar waar is het tweede noodzakelijk bestanddeel, het gezegde? We missen het. We kunnen de uitdrukking niet anders de beteekenis van een zin doen bekomen, dan door is als volledig gezegde aan te merken, maar dan verandert het karakter van dat deel der gedachte-uiting: we hebben dan met een bestaanszin te doen en ontnemen dus aan is zijn dienst in de gedachte-uiting, die geen andere is dan om het naamwoordelijk deel van het gezegde aan het onderwerp te koppelen. Is een onderwerp met een koppelwoord dus geen zin, en wie zou het tegendeel willen beweren, dan zal hem zeker ook niet den rang van hoofd-zin kunnen worden toegewezen. -
We komen alzoo tot het besluit, dat de genoemde gedachte-uitingen en dergelijke ook geen saamgestelde zinnen te noemen zijn. -
Maar zouden die soort van zinnen soms wel tot de saamgestelde