Lichtekooi.
Batavus deelt in de vorige aflevering van Noord en Zuid de verklaring mede, die ik in De Navorscher van het woord lichtekooi heb opgegeven, en merkt daarbij op: dat die overeenstemming [tusschen lichtekooi, en domoor, losbol, wijsneus, zwaarhoofd] echter niet geheel opgaat, valt gemakkelijk in te zien, als men bedenkt, dat hier dus eerst dit licht van wijf op kooi, daarna lichtekooi van 't lichaamsdeel op den persoon moet zijn overgebracht.’ Ik moet erkennen, dat de door mij opgegevene voorbeelden niet zeer goed gekozen zijn; de analogie tusschen lichtekooi - zooals ik het woord opgevat heb - en b.v. zwaarhoofd is niet volkomen. Toch meen ik, dat eene dergelijke dubbele overdracht, als door Batavus schijnt te worden gemaakt, in onze taal niet ongewoon is. Spreekt b.v. Bredero, bij wien, het woord zooals ook elders, als lichte kooi voorkomt, ook niet op dezelfde wijze van dronken gat, oud vel?
En dan naar een droncke gat eene gantsche nacht te wachten
Dat mach doen die wil, maer ick nou noch nimmermeer.
Symen sonder Soeticheyt, vs. 225.
Ook hier wordt de eigenschap op een lichaamsdeel (juist niet het edelste) overgebracht, en wordt ten slotte toch een persoon bedoeld. Zoo ook in leelijk vel, oud vel, al kan men daarbij misschien ook aan een eigenschap van dat vel zelf denken:
Want dat leelijcke vel dat raest als waerse beseten
Weg met dit ouwe vel, weg met die taye Teef.
Mr. C.B.