kievit, tureluur, hop, karekiet, gekko. Hiertoe behoort de algemeene naam voor kleine vogels: piet. Ook het woord klokhen, verkort tot klok, kloek, is aan 't geluid ontleend.
2. Handelingen of verrichtingen, die hun eigen zijn: putter, spotvogel, ossenpikker, boomkruiper, kragenmaker (op Texel, voor kemphaan); bloedzuiger, doodgraver, laatvlieger, puistenbijter, bladroller, knaagdier, loodsmannetje (Fransch: pilote; Engelsch: pilotfish). In sommige streken noemt men de geelgors of geelvink wel eens schrijver, naar het leggen van eieren, die met roode en bruine streepjes als beschreven zijn. Onder deze soort van namen komen soms natuur-historische ketterijen voor. Zoo is bepaald onjuist de naam: geitenmelker, (Fransch: tête-chèvre; Engelsch goat-sucker; Duitsch: Geissmelker; Latijn: Caprimulgus). Ook de oorworm heeft een naam zonder deugdelijken grond. Eveneens ligt er eene dwaling in, als de ichneumon (ook wel rot van Pharaö) krokodillendooder genoemd wordt.
3. Bijzondere lichaamseigenschappen: lantarendrager, glimworm, stinkdier, sidderaal.
4. Vorm of beweging van 't lichaam of van lichaamsdeelen: steltlooper, draaihals, kruisbek, kwikstaart, grootoor, dwarsoor, buideldier, duizendpoot.
5. Gedaante of beweging, die aan menschen van een bepaalden stand of een bepaald beroep doen denken: secretaris, raadsheer, juffertje. (Half en half domine, de bef-lijster.)
6. 't Karakter: luiaard, luipaard, kemphaan.
7. De kleur: witje, roodborstje.
8. 't Geliefkoosd voedsel: miereneter, kiekendief, bijeneter, wespendief, kersenpikker.
9. De gewone verblijfplaats: paalworm, strandlooper.
10. Overleveringen, afkomstig van kerkelijk gebied: Maria-kever of Onzenlieven-Heersbeestje; Sint Jansvlieg; Johannesworm of Johanneskever (de glimworm.)
Merkwaardig is het groot aantal namen, aan 't Onzenlieven-Heersbeestje gegeven, en vele zijn mij onverklaarbaar. 't Heet ook Onzenlieven-Heershaantje. In Overijsel: Koffiekuken. In Friesland: koffie-engeltje. Op de Veluwe meizoentje. In Zeeuwsch-Vlaanderen: piempampoentje. De Franschen zeggen: bête à bon Dieu; bête à Dieu; vache à Dieu; bête de la Vierge. De Engelschen: Ladybird, Ladyfly, Ladybug, Ladycow. De Duitschers: Gotteslämmchen, Sonnenkäfer, Sonnenkind.
Ook de pissebed heeft verscheidene, ten deele onbegrijpelijke, namen. Bij voorbeeld: varkentje, kelderzeug, krub of krob, tichelbeest, steenworm, ezelworm. De Franschen zeggen cloporte; maar ook pissenlit. Men schijnt afdrijvende kracht toegekend te hebben aan het innemen van de bedoelde diertjes, als artsenij.