Noord en Zuid. Jaargang 9
(1886)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 269]
| |
Taalpolitie.II.Alvorens over te gaan tot de fouten tegen de woordvoeging, wensch ik in de volgende bladzijden de aandacht van den lezer te vestigen op een aantal woorden, die òf in het algemeen, òf in een bepaalden zin gebezigd, met den aard onzer taal in strijd zijn. Ook thans maken mijne opmerkingen geen aanspraak op volledigheid. Ik doe slechts hier en daar een greep.
16. Onbestemd, voor onbepaald, duister, nevelachtig, wordt vaak gebezigd, evenals bestemd en de afgeleide vormen bestemdheid en onbestemdheid. Het Woordenboek keurt die woorden af. Bij onbestemd merkt het op, dat het in de hier bedoelde beteekenis bij onze oudere schrijvers niet gevonden wordt, maar door den invloed der Hoogduitsche taal- en letterkunde bij ons in zwang gekomen is. Het is dan ook stellig als een germanisme te beschouwen, al komt het bij goede schrijvers en dichters voor - zooals Bilderdijk, Van de Palm, Da Costa, Spandaw, Geel, Van Lennep, Beets, Ten Kate, Kneppelhout, Conscience, Mevr. Bosboom-Toussaint, De Génestet, Schimmel, Hofdijk.Ga naar voetnoot1) - Afgekeurd wordt het ook door Dr. NassauGa naar voetnoot2) en Van Dale. Is de inhoud van het provinciale politierecht hoogst onbestemd... 17. Bemerking in plaats van opmerking of aanmerking is ook te kwader ure met een oostenwind hierheen overgewaaid. ‘Vergun mij dan, alvorens wij verder gaan’ - zegt Dominee Bol in Van Lenneps Alledaagsche bokkenGa naar voetnoot3) tegen een zijner jonge vrienden - ‘u te doen opmerken, dat bemerking, in den zin, waar het door u gebruikt werd, geen Neder- maar Hoogduitsch is. Ik heb gemerkt dat, ten gevolge van je geest van opmerking, je bemerkt hadt, hoe je makkers en jijzelf nu en dan een bok schoten, | |
[pagina 270]
| |
en dat heeft u aanleiding gegeven, daar aanmerking op te maken. Maar dewijl nu in onze taal bemerken nooit iets anders beteekent dan “ontwaren, gewaar worden, bespeuren,” zoo kan bemerking - gesteld, dat er zulk een woord is, waar ik aan twijfel - nooit iets anders beteekenen dan “gewaarwording”, en zal het, in den zin, dien jij [in navolging van vele anderen, had de Dominee er kunnen bijvoegen, want de fout is lang niet ongewoon] er aan hechtte, in geen geval deugen.’ Het was toch dom van Vader, dat hij altijd zoo luide sprak; hoe vaak had zij er hem niet de bemerking van gemaakt. Van bemerken geldt natuurlijk het zelfde; het wordt echter minder vaak gebezigd. Advocaten, processen... men weet wel waar men begint, maar niet waar men eindigt, bemerkte de voorzichtige ontvanger. 18. Daarstellen. Dit woord - een schrikbeeld voor onze taalkundigen - geraakt allengs eenigszins uit de mode, sinds men het meer dichterlijke in het leven roepen te pas en te onpas is gaan bezigen. ‘Vroeger’ - schreef Dr. Jonckbloet in den Nutsalmanak voor 1862 (blz. 32) - ‘werd een monument opgerigt, eene woning gebouwd, eene gracht gegraven, een park aangelegd, eene brug geslagen, een beeld gebeiteld, men sprak van een kunstwerk scheppen, een geleerd werk schrijven, eene vereeniging vormen, een fonds tot stand brengen, eene gemeente stichten, iets maakte ons geluk, iets anders het schoone uit, enz., enz. - Maar dat was veel te omslagtig: die omhaal van woorden werd overboord geworpen, en thans wordt alles daargesteld’. - Men sla ook eens op wat A.W. Stellwagen daarover te lezen geeft.Ga naar voetnoot1) Ofschoon het, vooral in de eerste helft dezer eeuw, nog wel door goede schrijvers werd gebezigd, is men het er thans algemeen over eens, dat het onvoorwaardelijk afkeuring verdient. Van daarstelling geldt natuurlijk het zelfde. Waaruit volgt, dat de verwijdering van een officier buiten het garnizoen, op een afstand van één uur zonder verlof, voor dien officier geen desertie daarstelt. | |
[pagina 271]
| |
dat tot de daarstelling van dat misdrijf voor alle militairen zonder onderscheid van rang een en hetzelfde beginsel ten grondslag ligt. 19. Meerdere in den zin van verscheidene is stellig een germanisme. Ons meerder beteekent grooter.Ga naar voetnoot1) Eene reis naar Engeland, meerdereGa naar voetnoot2) reizen naar Engeland waren voor hen beiden, voor Alice en haar gemaal, verkwikkende ontspanningen. 20. Neven in plaats van bij in samenstellingen. ‘Plomper germanisme, erger verkrachting van Hollandsche taal, kon wel naauwelijks worden uitgedacht’ - aldus Prof. De Vries in Dr. A. De Jagers Archief.Ga naar voetnoot3) Immers niet alleen is neven geen Hollandsche vorm (bij ons luidt het nevens), maar ook duidt het in samenstellingen zooals hier bedoeld worden, in strijd met de beteekenis van ons nevens, tegenover het hoofdbegrip een bijkomend, dus minder belangrijk begrip aan. Om beide redenen - de laatste weegt m.i. het zwaarste - verdienen woorden als nevenbedoeling, nevenzaak, nevenzin, nevendenkbeeld, nevengedachte, enz. onvoorwaardelijke afkeuring. Waarom dan ook niet, - zou men geneigd zijn met Van Lennep (Alledaagsche Bokken, blz. 102) te vragen - van het nevenblad en van het nevenvoegsel van een courant gesproken? Te recht zegt ook Prof. De Vries ter aangehaalde plaatse, dat het al heel zonderling zoude klinken, als men een bijnaam een nevennaam en een bijsmaak een nevensmaak ging noemen. - In de woorden nevenman en nevenbuur (het laatste ter onderscheiding van overbuur) heeft neven eene andere beteekenis, meer met die van ons nevens overeenstemmende. Tegen deze woorden bestaat dus minder bezwaar.Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 272]
| |
Dat komt omdat in de laatste helft der 19de eeuw een nevendoel het hoofddoel overschreeuwde. 21. Beduidend, voor aanmerkelijk, wordt te recht algemeen afgekeurd. Wanneer men van eene beduidende som spreekt, zegt Van Lennep, bezigt men eene uitdrukking, die, wel beschouwd, niets beduidt.Ga naar voetnoot1) Reeds waren de gemaakte vorderingen zoo beduidend, dat de tegenstanders der wet zelven ze niet konden loochenen. Zij werden nog beduidender, wanneer men ze vergeleek enz. 22. Vruchten afwerpen, en bij overdracht winst, voordeel afwerpen, is eene zeer geliefkoosde uitdrukking, maar die te recht, zoowel door het Woordenboek als door onze beste taalkenners - zooals Beets en Nassau - wordt afgekeurd. - ‘Hoe prat’ - zegt de laatstgenoemde - ‘is 't jonge verhoogduitschte Holland thans met “de vruchten, die zijne ondernemingen afwerpen”? Zonder er, Gods ter wereld, erg in te hebben, dat de vruchten, die een boom “afwerpt”, dat is laat vallen, over 't geheel wormstekig en onrijp zijn’.Ga naar voetnoot2) Bekend is het dichtje van Beets: Een afgeworpen vrucht deed eertijds zuchten slaken.
Zij kon slechts noodrijp zijn, doorvreten van een worm,
Of afgesmeten door een storm:
Thans schijnt zij iedereen te smaken.Ga naar voetnoot3)
Het Woordenboek noemt afwerpen in deze beteekenis - al werd het reeds door Hooft gebezigd, en al is het dus van oude dagteekening - ‘eene onbevallige uitdrukking, waarvan vele keurige schrijvers zich te recht onthouden. Afgeworpen vruchten zijn veelal òf onrijp, òf overrijp en rottende: de beste en smakelijkste vruchten zijn diegene, die men plukt. In den eigenlijken zin is | |
[pagina 273]
| |
dus de uitdrukking de boom werpt veel vruchten af geene al te groote aanbeveling. In de overdrachtelijke toepassing blijft er evenzeer hetzelfde bijbegrip aan verbonden. De zaak werpt vruchten, winsten, renten af: onwillekeurig wekt dit het denkbeeld op, alsof men van die vruchten of voordeelen met zekere minachting spreekt: hetgeen men toch waarlijk niet bedoelt. Het is derhalve te wenschen, dat dit gebruik van afwerpen tot de dagelijksche spreektaal beperkt blijve, en niet in den goeden schrijfstijl, vooral niet in de poëzie doordringe. Daar behoort men de uitdrukkingen niet alleen aan het gebruik te ontleenen, maar ook aan de gezonde reden en den goeden smaak te toetsen. Onze deugdelijke woorden opbrengen en opleveren mogen wij niet door het smakelooze afwerpen laten verdringen.’Ga naar voetnoot1) Daarbij komt, dat in letterlijken zin een boom wel zijne vruchten kan verliezen, maar ze nooit afwerpt; men heeft hier dus weder een van die dichterlijke uitdrukkingen, wier gebruik (men denke slechts aan in het leven roepen), maar al te licht tot misbruik leidt. Misschien zal de nieuwe vertaling van het O.T... meer rechtstreeks vrucht afwerpen, dan ik mij voorstel. 23. Volkomen is ongetwijfeld een goed Hollandsch woord, en tegen het gebruik er van valt op zich zelf niets aan te voeren. Edoch dat gebruik worde geen misbruik, m.a.w. men bezige het woord niet te pas en te onpas, alsof onze taal ook niet de woorden volmaakt, volslagen, volstrekt, geheel, ten eenenmale had. Tot schade van onzen taalschat dreigt het meer en meer ons volslagen te verdringen. Wat men vroeger volslagen verkeerd, volslagen onjuist, noemde, heet thans volkomen verkeerd, volkomen onjuist. Waar van eene slechte eigenschap sprake is, behoort m.i. volkomen niet te worden gebezigd.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 274]
| |
Ik acht die tegenstelling volkomen onjuist. 24. Het onderscheid tusschen als en dan, hoe algemeen ook door onze taalgeleerden erkend, wordt vaak (zelfs door goede schrijvers) uit het oog verloren.Ga naar voetnoot1) Niet minder verscheurd door de partijschappen als de monarchiën missen zij den man... Omgekeerd, een enkele maal, dan in de plaats van als. Niets ligt zoo ver van haar dan beuzelarij. De Gids, 2885, II, 210. 25. Verkapt voor vermomd verdient volstrekt geene aanbeveling. Van Dale keurt verkappen in den zin van vermommen als een germanisme af. Het werkwoord verkappen wordt echter bijna nooit bij ons gebruikt (ten ware in een gansch andere beteekenis); | |
[pagina 275]
| |
doch het bijv. nw. verkapt komt zeer veel voor, al verdient het ter vervanging van vermomd evenmin aanbeveling als om een ander modewoord te noemen het geliefkoosde onomwonden in plaats van ons onbewimpeld of onverbloemd. Het hier gewraakte woord wordt, zooals men weet, nooit anders gebezigd dan in een figuurlijken zin. John Inglesant verkapt Roomschgezinde is van zijn prille jeugd af ter opleiding toevertrouwd aan een Jezuieten-pater. 26. Zich voor elkander. Zie daarover Van Lennep, Alledaagsche bokken in het gesprek.Ga naar voetnoot1) De acht nos. waaruit een deel bestond, volgden zich steeds trager op. 27. Nimmer i.p.v. nooit. J.V. Hendriks zegt in zijn Handwoordenboekje van Nederlandsche synoniemen (2de druk 1885, blz. 248: ‘Nimmer uit nie meer ontstaan ziet alleen op de toekomst, nooit uit ne ooit d.i. niet te eeniger tijd, kan zoowel op het verledene als op de toekomst betrekking hebben.’ Ook het Woordenboek I, 303 leert: ‘Immer is ontstaan uit ie-mere, welke mere, meer eene voortzetting, van het gegeven tijdstip af, te kennen geeft. Uit zijnen aard ziet het derhalve uitsluitend op het toekomende, evenals het ontkennende nimmer, nooit. Velen mogen dit voorbijzien en immer ook van het verledene bezigen; doch dat is een misbruik in strijd met den eisch der taal en het voorbeeld der beste schrijvers.’ Is deze uitspraak nu zóo op te vatten, dat nimmer in geen geval met den verleden tijd eens werkwoords zoude mogen gebezigd worden? Mij dunkt, in geenen deele. Ook in het verleden toch kan er ‘eene voortzetting (zijn) van een gegeven tijdstip af.’ Dit is het geval zoo vaak nimmer door nooit meer kan vervangen worden. ‘Sedert heb ik hem nimmer teruggezien’ is, dunkt mij, even goed gezegd, als: ‘dat had ik nog nimmer gehoord’ verkeerd is. | |
[pagina 276]
| |
Op eene ontmoeting onder zulke zonderlinge omstandigheden had hij nimmer kunnen rekenen. 28. Nachtelijk i.p.v. bij nacht (nachtelijke aanval, nachtelijk rumoer, enz.). Bilderdijk keurt nachtelijk (evenals landelijk) af als eene ‘mofferij’; ‘waarom dan ook niet een poortlijke uitgang, eene aardelijke vruchtbaarheid, een throonlijk verhemelte, een huttelijke woning, een vuurlijke gloed, een zonnelijke of manelijke glans, enz. Ach, dat men taal eerst leerde verstaan, eer men nieuwe woorden smeedde of van het verbasterd en thans factice Hoogduitsch overnam!’Ga naar voetnoot1) De uitdrukking nachtelijk rumoer, die in het ontwerp van het Wetboek van Strafrecht voorkwam, gaf Prof. De Vries de volgende opmerkingen in de pen: ‘Ofschoon dit gebruik van nachtelijk allengs begint door te dringen, is het toch door alle taalkenners altijd als een erg germanisme afgekeurd. Dergelijke adjectieven, die geene eigenschap, maar eene bepaling van tijd of wijze uitdrukken, zijn alleen dàn goed te keuren, wanneer zij ook als adverbia bestaan; en zelfs dan nog behoort men er voorzichtig mede te wezen. Een adv. nachtelijk bestaat niet. Men zegt niet hij werkt nachtelijk, maar 's nachts. Nachtelijk beteekent als de nacht, aan den nacht gelijk [In dezen zin keurt Prof. D.V. het dus niet af]. Een nachtelijk duister is een duisternis als die van den nacht... Nachtelijk rumoer beteekent rumoer als in den nacht. Daar de nacht echter zich meer door stilte kenmerkt dan door rumoer, maakt de verbinding der beide woorden een zonderlingen indruk.’Ga naar voetnoot2) Over de Phoel-i-Khisti (de steenen brug) van den Koeschk begaven zij zich op het terrein, dat de Russen als het hunne beschouwden, en namen daar stellingen in, die de Russische troepen aan eene nachtelijke overrompeling blootstelden. 29. Voorradig, een zeer leelijk woord, dat door Van Dale te recht een verwerpelijk germanisme genoemd wordt. Jonckbloet heeft het in den Nutsalmanak voor 1862 (blz. 37), Van Lennep in zijne Alledaagsche bokken (blz. 87) doorgestreken. 30. Rond voor om of rondom is een anglicisme. Zie wederom Van Lennep (t.a.p. blz. 45), volgens wien het over Rotterdam is binnengedrongenGa naar voetnoot3). Van Dale geeft het echter als voorzetsel op. | |
[pagina 277]
| |
Dat hare kleur geel werd op het voorhoofd en rond den mond. 31. Doorvoeren, doorvoering, door Van Dale te recht afgekeurd, waar het in den zin van consequent toepassen gebezigd wordt. Zoo ook door Jonckbloet in den Nutsalmanak voor 1862 (blz. 36), en nog onlangs door N. Beets.Ga naar voetnoot1). Eene logische doorvoering van het systeem van afzondering had men op deze wijze tot stand gebracht. 32. Aansprakeloos, in den zin van bescheiden verdient volstrekt geen aanbeveling al komt het ook bij goede schrijvers en dichters voor (Bilderdijk, Da Costa, Beets, Alberdingh Thijm, Ten Kate). Des noods zoude men hem, die geen aanspraak op iets heeft, aansprakeloos kunnen noemen; men kan het woord echter niet gebruiken van iemand, die geene aanspraken maakt (zie Woordenboek I, 342 en Van Dale). - Een burgemeester, die bij een plechtige gelegenheid eene aanspraak moet houden, deze op schrift gebracht heeft om haar voor te lezen, doch als het gewichtig uur reeds is aangebroken, ontdekt, dat hij zijne redevoering niet bij zich heeft, zoude men wellicht aansprakeloos kunnen heeten; van een lief eenvoudig meisje, vrij van alle ‘pretensies’ mag men dit woord niet bezigen. Ook niet figuurlijk, waar het zaken geldt. 't Is niet (beware mij!) zijn ‘Triumphante japon met roode zijde Damaste Voering en geele cherp,’ 't is iets veel aansprakeloozers en nederigers. (Wordt vervolgd). Mr. C. Bake. |
|