Noord en Zuid. Jaargang 9
(1886)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 254]
| |
Milton en Vondel.Na de lezing en herlezing van George Edmundson's werk Milton and Vondel, a curiosity of literature (London 1885) - waarover ik een woordje schreef in De Portefeuille van 21 Nov. '85 - grijp ik onwillekeurig naar alles, waar Milton ter sprake komt. Alzoo ook naar de onlangs verschenen Wissenschaftliche Beilage zum Programm der Luisenschule, Ostern 1886 (Berlin 1886), inhoudende: A sketch of the life and works of John Milton (from a course of lectures held at the Victoria Lyceum during the winter of 1885-1886) by Dr. Albert Hamann, Oberlehrer an der L. schule zu B., Honorary Master of Arts of the University of Oxford. De titel luidde verleidelijk, dat ‘wissenschaftliche’ vooral gaf den doorslag. Edoch, dat programma is me verbazend tegengevallen. Van Milton's proza, inzonderheid als men niet lang geleden in de Stemmen voor waarheid en vrede Dr. Bronsveld's opstel John Milton en zijn prozaschriften heeft gelezen, luttel of niets van eenige beteekenis; van zijne gedichten L'Allegro, Il Penseroso, Comus, Lycidas, Paradise Lost en Paradise Regained weinig meer dan smaakvol gestijlde inhoudsopgaven. Geen woord, geen enkel woord over het Milton-Vondel vraagstuk noch ter staving, noch ter weerlegging van Edmundson's zoo vleiende uitkomsten voor onzen Vondel: zijn werk wordt zelfs niet één maal genoemd; en toch, hoe men er over oordeele, doodgezwegen worden mag het in geen geval. En allerminst door iemand, die eene ‘geleerde’ verhandeling wil leveren, mag zulk een betoog als het bedoelde eenvoudig worden geïgnoreerd! ‘Crambe repetita’ is goed en wel, maar eene ‘wissenschaftliche’ bijdrage behoort meer en beter te geven. Het is dan ook geenszins om Hamann's opstel aan te bevelen, dat ik aan den redacteur van Noord en Zuid een plaatsje heb gevraagd: het leest heel onderhoudend, voilà tout, meer kan ik er niet van zeggen; evenmin om breedvoeriger dan in De Portefeuille uit te weiden over Milton and Vondel: ik raad hier alleen nogmaals nadrukkelijk aan het boek te koopen en geheel te lezen en te bestudeeren; slechts één volzin van Edmundson wensch ik wat nader te bezien, of, liever nog, één bladzijde, de dertiende. Het zij mij vergund ze hier af te schrijven. ‘In the year 1654, four years before Milton commenced his Paradise Lost, the great Dutch Poet, Vondel, published a drama entitled “Lucifer”, whose main theme deals with the story of the rebellion of the angels and their overthrow by Michael at the head of the armies of God. The possible indebtedness of Milton to this play escaped the notice of all the keen-eyed Inquirers into the origin of the Paradise Lost, the history of whose researches into the nooks and corners of many a library is given in the chapter | |
[pagina 255]
| |
upon the subject in Todd's “Milton”; the cause of this curious over-sight being doubtless their ignorance of the Dutch language and literature, which already in the eighteenth century, after a short-lived outburst of extreme brilliancy, had rapidly fallen into a state of torpor and decadence. It was not until quite recent times that the attention of students was turned to Vondel's drama and that a comparison was instituted between it and the Paradise Lost. This comparison, however, as will be abundantly shown in the sequel, has been of a most cursory and superficial character. Moreover, with the “Lucifer” the labours of these latter-day inquirers have begun and ended. We shall proceed to justify a farther and more detailed discussion of the subject by proving, not only that the language and imagery of the “Lucifer” exercised a powerful and abiding influence on the mind of Milton, and have left indelible traces upon the pages of the Paradise Lost, but that other writings of Vondel (worden bedoeld: Bespiegelingen van Godt en Godtsdienst, Joannes de Boetgezant, de Adam en de Samson;) can be shown to have affected in no slight or inconsiderable degree all the great poems of Milton's later life.’ Geheel juist, althans volledig, is dit bericht niet, allerminst wat betreft den Hr. J.W. Brouwers, tegenwoordig Pastoor te Bovenkerk (Nieuwer Amstel). De volgende bijzonderheden mogen dat aantoonen. In 1861, den 21 Augustus heeft de Hr. Brouwers op de laatste zitting van het Kunstcongres te Antwerpen eene improvisatie gehouden, waarvan de vertolking door den Hr. J.A. Bakker (‘voor de leden van de Zaturdagsche Club uit het Fransch vertaald’) tot mijn groot genoegen - 't boekske is zeldzaam - voor mij ligt. De Hr. Brouwers sprak aldus: ‘Ik heb daar zoo even eene gevoelige snaar aangeroerd. Milton was een groot genie, en niettemin durf ik staande houden dat al het genie van Milton zijn oorsprong aan dat van een zoon van Antwerpen verschuldigd is, wien Holland, Frankrijk en Belgie een gedenkteeken willen oprigten, aan Vondel. Al de onderwerpen van het Verloren en Hervonden Paradijs, van Samson, zijn door Vondel 25 (lees “eenige”) jaar vóór Milton behandeld, en niet alleen heeft Milton die onderwerpen overgenomen, maar hij heeft de ontwikkelingen er aan ontleend, en geheele verzen daarvan vertaald. Men heeft opgemerkt, dat het de zwakste dichtstukken van Milton zijn, waarin hij Vondel niet heeft nagevolgd. Ik maak aanspraak voor ons Vlaamsch vaderland en voor Antwerpen op dezen schitterenden roem. Gij ziet, dat het christelijk genie hetzelfde denkbeeld na verscheiden jaren afstands gehad heeft. Alleen heeft men niet altijd de verschuldigde eer aan de nagedachtenis van dien grooten man bewezen. Ik hoop, dat die dag spoedig moge aanbreken!’ (bl. 7). Zooals men ziet, de Lucifer en Paradise Lost | |
[pagina 256]
| |
komen met uitsluitend ter sprake, Paradise Regained en Samson evenzeer. Deze improvisatie heeft Edmundson (en 't verwondert mij niet) stellig niet kunnen machtig worden, toen hij bl. 13 schreef, anders had hij, die op bl. 12 deze woorden aanhaalt van Masson: ‘This chapter of Todd is the most complete compilation on the subject, save that it omits the Dutch Poet, Joost van den Vondel, from the list of Milton's creditors. The claims of this poet have been urged in Antwerp and elsewhere since Todd's chapter was written’; - anders had hij, die het ‘suum cuique honorem’ zoo ridderlijk toepast, gewis niet nagelaten haar eervol te vermelden. Ook Brouwers' ‘Dichtwerk’ Joost van den Vondel, met levensbeschrijvende, karakterschetsende en letterkundige aanteekeningen (vercierd met eene plaat door J.H.P. Cuypers; Roermond, 1861) kende hij wel niet, en, omdat ik reden heb te gelooven, dat hij in dit opzicht niet alleen staat, wil ik er hier op wijzen, natuurlijk alleen en uitsluitend voor zoover het Milton-Vondel vraagstuk betreft. In het boeiend ‘Dichtwerk’ dan lees ik (bl. 42): ‘Ziet hoe de Dichter rijst, rijst, rijst tot Gods throon; spant
Zjjn reuzenspieren; reikt nog hooger; Godeshand
Bewapent hem; hij klinkt den bliksemschichtenbondel
Door 't hoofd der Morgenstarre in 't harte, en onze Vondel
Die d' onverloren hof en 't eerste menschenpaar
Met stoutren greep verhief en zonk, heeft, vijftien jaar
Vóór Miltons Paradijs van eeuw op eeuw bewonderd,
Uit d' allerhoogsten throon dien Lucifer gedonderd
Langs onze zuchtende aard, nog van die smet vervuld,
Ter Helle in, waar nu, eeuw op eeuw, die Satan brult.
Columbus heeft voor ons een werelddeel geschapen;
Een ander wist bij 't volk den wereldnaam te kapen.
Zoo praalt ook Engeland - dat God zijn onrecht smoor' -
Met land- en letterroof tweehonderd jaren door.
Toch sluite niet dit jaar den kring van zijne dagen,
Eer 't zie, tot Vondel's vreugd, 't stoutmoedig pleiten slagen:
Of Leeuw of Luipaard hier tot voorbeeld heeft gegaan,
En wie, met meesten roem, op eene en zelfde baan’;
de aanteekening (bl. 107) heldere deze plaats op, ze luidt als volgt: ‘De voor ieder zoo belangverdienende vraag, of, en in hoe verre Milton onzen Vondel gekend, nagevolgd, bereikt of overtroffen hebbe, gaan wij, aan het oordeel der Letterkundigen onderwerpend, trachten op te lossen. Wij willen bewijzen, met onloochenbare stukken in de hand, I. dat Milton de navolger, om nu reeds niets meer te zeggen, van onzen Vondel; II. dat Vondel veel grooter | |
[pagina 257]
| |
genie is dan Milton. Men neme het ons niet euvel op, indien wij zoodanige stellingen hier reeds uiten; en derzelver pleit elders gaan aanvaarden. Uit liefde voor onze Nederlandsche poëzy, zullen wij deze studiën over Vondel, en deze tweevoudige stelling, die den Engelschen Letterkundige als een onzin of eene letterkundige oorlogsverklaring, en den Franschman als een ongehoord en ongeloofbaar wonder moet gelden, in de Fransche Tale schrijven. De volgende boekdeelen liggen voor de pers gereed; en zullen in deze volgorde verschijnen: I. Le Lucifer, tragédie, traduite du Neérlandais, de J. van den Vondel; II. Adam en exil; III. Samson. En dan, al stond er voor ons de galg op, en al moest de Engelschman razend worden, wij zullen dit IV., boekdeel of boekdeelen, wagen: Le procès à Milton, convaincu de crasse ignorance ou de menteuse insolence; et accusé d' avoir pris, à notre Vondel, 1. le Paradis perdu; 2. le Paradis reconquis; 3. le Samson.’ 't Is niet onaardig bl. 89, 113, 149 en 150 ook eens op te slaan, maar 't zoude mij hier te ver voeren. Als bijdrage tot de geschiedenis van het Milton-Vondel, of liever Vondel-Milton vraagstuk is een en ander waarlijk niet van belang ontbloot: eere aan onzen Brouwers, die voor den goeden naam der Nederlandsche philologie alzoo reeds heeft gezorgd, en, hoop ik, niet in gebreke zal blijven aan zijne degelijke proeve, gegeven in 't zevende deel van De Dietsche Warande, eerlang nieuwe toe te voegen. En dan liefst in druk; want van 1861 tot 1886 moge hij in menige voordrachtGa naar voetnoot1) onderscheidene punten van het Vondel-Milton vraagstuk hebben behandeld, ‘verba volant’, en daarentegen ‘scripta manent’. Dit verzeker ik hem gaarne: zijne Feestrede, uitgesproken op Neerlands eerste Vondelsfeest voor het op te richten standbeeld, gevierd te Roermond op 5 Febr. 1862 (Amsterdam, 1867 bij Van Langenhuysen) rechtvaardigt alleszins mijn wensch. Wien, zooals mij voor eenige weken, het voorrecht is te beurt gevallen eens te mogen neuzen in de portefeuilles van den Hr. Brouwers, dien wordt het een gewetenszaak, bij hem aan te dringen op de uitgave van een arbeid, die niet langer binnen de enge grenzen van zijn studeervertrek mag besloten blijven. Het is achterna al jammer genoeg, | |
[pagina 258]
| |
dat de in 1861 beloofde boekdeelen nog steeds op zich laten wachten. Doch dat nu verder daargelaten: ik meen te hebben bewezen wat ik te bewijzen had, namelijk, dat tusschen 1861 en 1883 door den Hr. Brouwers zoowel de Adam en de Joannes en de Samson als de Lucifer van Vondel met Milton's Paradise Lost, Paradise Regained en Samson zijn vergeleken, en de dienaangaande door hem schriftelijk en mondeling gedane mededeelingen eenige wijziging der dertiende bladzijde van Edmundson's werk, eene aanvulling van het daar gegeven bericht, alleszins wenschelijk maken in eene mogelijke tweede uitgave. Utrecht, '86. 6. i. H.E. Moltzer. |
|