Noord en Zuid. Jaargang 9
(1886)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |
Bastaardwoorden.Wie tegenwoordig de Noord-Nederlandsche schrijvers leest, staat verbaasd over het onzeggelijk aantal bestaardwoorden, welke men in hunne schriften aantreft. Waren het nog maar slordige schrijvers die daarvan misbruik maken, maar jawel, bij de groote meesters zal men er nog het meest vinden. En in de taalkundige tijdschriften heeft men er bijna geen woord voor over, om die kwaal tegen te werken. Men is immers in vollen oorlog tegen de Germanismen en met de bestaardwoorden heeft men eenen vernederende vrede gesloten. Nederlanders, die het Fransch niet kennen, kunnen ook zulke werken moeilijk verstaan. Dit is vooral waar voor de Vlamingen, die benevens die vreemde woorden, nog tal van woorden en uitdrukkingen ontmoeten, die alleen in Noord-Nederland in gebruik, of ten minste alhier weinig gekend zijn. Heel vleiend voor het Nederlandsch is mijn eerst gezegde voorzeker niet; van het tweede wil ik later handelen. De heer A.W. Stellwagen (in Noord en Zuid VI, 2, bladz. 104) zegt: ‘Het gebruik of liever misbruik, dat ten onzent van bastaardwoorden wordt gemaakt, schijnt mij toe te verminderen of althans tot staan gebracht. De vreemde woorden beginnen grond te verliezen.’ (Dit laatste zullen wij straks zien.)... Enkele voorbeelden zijn me daarvan in den laatsten tijd onder de oogen gekomen.’ En de heer Stellwagen is vergenoegd - waarlijk vergenoegd - om die ‘enkele voorbeelden.’ En nochtans! Wat zijn enkele woorden bij zoovele honderden, die de Nederlandsche taal ontsieren en doen minachten. Ja minachten! Nog onlangs schreef een geleerde en overtuigde Zuid-Nederlander: ‘Nog liever Fransch dan zulk Nederlandsch!’ En leest eens de tijdschriften der West-Vlamingen. - En hoe moeten de Franschen zulk Nederlandsch beooroordeelen? Zijn zij in hun volle recht met te zeggen: ‘Wat moet het Nederlandsch toch arm en ellendig zijn, dat het zich gedurig moet behelpen met Fransch en Latijn?’ Neemt men de werken der huidige Nederlandsche schrijvers van naam, als Nic. Beets, Cremer, Van Lennep, de Oude heer Smits, en anderen ter hand, geen bladzijde kan men lezen, zonder op verscheidene bastaardwoorden te stooten. Is men daarbij niet geneigd te zeggen, dat zij Nederlandsch met Fransche woorden schrijven? Noord-Nederlanders! Gij kent genoemde schrijvers: waren zij zoo bekrompen, dat zij zich van vreemde woorden moesten bedienen om hunne gedachten uit te drukken? Waren hunne werken prullen, die Franschen opschik behoefden? Wat zeg ik: opschik; is dat wel opschik? | |
[pagina 235]
| |
Gelukkig, tot nu toe hebben onze Vlaamsche schrijvers zich van die verbastering onthouden; en die dwaasheid daarlatende, hebben zij niet minder prachtige werken geleverd, die daarom niet minder gelezen worden. Wel integendeel! In België worden weinig werken van Noord-Nederlandsche schrijvers gelezen. Waaraan is zulks te wijten? Aan de vreemde woorden en uitdrukkingen, waarmee die werken opgevuld zijn. Immers, hoe moet het gaan met personen, die geen Fransch kennen en alleen tot uitspanning lezen? Doodeenvoudig. Men leest alleen de Vlaamsche werken, en men laat de andere onaangeroerd. Wanneer de West-Vlamingen met hunne eigenaardige taal opkomen: een taalkundig blad LoquelaGa naar voetnoot1) betitelen, schrijven dat Folk LoreGa naar voetnoot2) de liefhebberij, en een ‘Folk Lorist de liefhebber is, die de oude volksoverleveringen overal gaat opzandten, avergeloove, zeisen (?) sagen, gebruiken enz. zorgvuldig opspoort en aanteekent:’ ‘wanneer zij een bundel gedichten derwijs aankondigen. ‘Om in oest te verschijnen: driemaal XXXIII kleengedichtjes, mitsgaders een deel rijmreken, nageldeuntjes, spakerlingenGa naar voetnoot3) en diergelijk gestrooi van Guido Gezelle’; ‘vermolmde termen in bestoven perkamenten nasnuffelen’ zooals Dr. Nolet de Brauwere van Steeland zich uitdrukt, en dergelijke gekkernijen uitmeten; - wanneer dan de Noord-Nederlanders bijna niets dan een mengelmoes van Nederlandsch en Fransch voortbrengen, mag men zich dan niet ernstig de vraag stellen, wat er in onze taal omgaat? Bestaat er dan gevaar, ja of neen! Mag ik twijfelen, of het weinige, dat ik hier alleen uit ware genegenheid voor onze Moedertaal heb neergeschreven, in Noord-Nederland goedkeuring zal vinden? Neen, niet waar? Ik ben er van overtuigd, dat alle weldenkende Hollanders te zeer hunne taal liefhebben, en haar willen doen schitteren door rijkdom en zuiverheid. Laat mij dan denken, dat het gebruik der bastaardwoorden alleen uit gewoonte en niet uit minachting of onverschilligheid voortspruit. Intusschen dient er manhaftig gestreden en met beleid gewrocht te worden om die verderfelijke gewoonte tegen te gaan. Dat men eene lijst opmake van alle bastaardwoorden, die kunnen gemist worden, en elk dier woorden door het Nederlandsche woord vervange, - of is 't Nederlnndsch niet woordenrijk genoeg? Dat alle goede schrijvers zich ernstig voornemen, altijd en overal, waar 't gevoeglijk geschieden kan, het Nederlandsch woord te gebruiken; en dan, maar ook alleen dan, zullen die vreemde woorden in aantal verminderen en verdwijnen. | |
[pagina 236]
| |
Dat de heeren medewerkers van ‘Noord en Zuid’ hierin het voorbeeld geven, en met geene zinnen meer voor den dag komen als deze: (jaarg. VI. 2, Bldz. 102). ‘Het recht om in dezen zijn woord te doen hooren heeft de heer C. Terburgh zeer zeker, na door niemand minder dan door Cd. Busken Huet een compliment gemaakt te zijn over zijn fraai Neerlandsch. En toch, ook bij C. Terburgh is de constructie wel eens cacographísch.’ Dat is onderteekend door A.W. Stellwagen, die een paar bladzijden verder, een vijftigtal regelen wijdt tot afkeuring der bastaardwoorden, en niet min dan zeven en twintig om complimenten te veroordeelen, en tot slot vlakweg neerschrijft. ‘Laten wij er ons voordeel mede doen, met deze voorkeur des heeren Huet voor het Nederlandsche woord boven den bastaard.’ Men ziet echter dat Stellwagen volstrekt geen haast heeft om er zijn voordeel meê te doen, en tot verder order, den bastaard boven 't Nederlandsch woord verkiest. Zulk schrijven kan niet ernstig zijn, en zoolang men op die manier strijdt, zal het aantal vreemde woorden niet verminderen maar gestadig vermeerderen, al beweert de heer Stellwagen het tegenovergestelde. En kan het ook anders? Wanneer men nu en dan - zoo om de eentonigheid wat te breken - zegt: ‘de bastaardwoorden ontsieren de taal en moeten vermeden worden’, en men dezelve nochtans steeds voort gebruikt - ja zelfs bij het afkeuren -; ik vraag u, wat moet men daarvan denken? En hoe zullen jonge schrijvers zulke raadgevingen ontvangen? - Geheel eenvoudig zullen zij zeggen: ‘dat hangt aaneen als droog zand en zeggen en doen is twee!’ Wie dan liefhebber is van bastaardwoorden, zal er maar zooveel gebruiken als 't zijn kan. Voor ditmaal zij dit weinige genoeg. Misschien kom ik later hierop eens terug, want ik ben een vijand van bastaardwoorden, en ik kan niet begrijpen hoe de Noord-Nederlanders er zoo'n overvloed van hebben, terwijl de Vlamingen, die toch de buren der Franschen zijn, er gelukkig maar karig van voorzien zijn.
Oudenburg, België. V. Montmorency. |
|