Noord en Zuid. Jaargang 9
(1886)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 231]
| |
Een eigen schrijfteeken voor sj.Onze spreektaal versmaadt den palatinalen sisklank, dien de Engelschen met sh schrijven; ik zal hem hier voorloopig met s afbeelden, dewijl er bij ons geen letterteeken voor bestaat. Zonderling genoeg, niet dien zachten klank, die als van zelf uit den mond glijdt, dien bijna alle andere talen bezitten, dien sommige zoo lief hebben, dat ze hem in meer dan éénen vorm brengen, de Russen zelfs in vier;... in plaats van dien de heesche sch, dien weinige andere uitspreken, dien zelfs vele onze eigene landgenooten slechts met moeite kunnen uitspreken. Deze, met onze gorgelende g de twee specifieke Hollandsche klanken, waaraan de vreemde ons herkent, geen ‘schoonheden onzer taal’! ofschoon, tot onzen troost, bewijzen voor de buigzaamheid onzer spreekwerktuigen. Als noodhulp, waar wij in de noodzakelijkheid zijn om den ons vreemden klank met ons letterstelsel af te beelden, gebruiken wij sj. Deze heeft echter noch de taalkundige natuur, noch den klank van gene. In echt Nederlandsche woorden komt ze zoo zelden, en in zoo weinig deftige woorden voor, dat men haar geen volkomen burgerrecht kan toekennen. Sjees en sjerp, beide uit het Fransch, sjorren en sjouwen, beide uit de arbeiders- en zeemanstaal, sjokken, nog slechts in het kinderspel = Hansje sjokken, voorkomend; alle drie aan Kiliaan onbekend.Ga naar voetnoot1) Wel is, toen de oudere verkleiningsvorm -ke in je overging, bij de woorden op -s de gemakkelijker uit te spreken klank s bij ons ingeslopen; dat echter de beide letters, taalkundig, haar recht en zelfstandigheid behouden, blijkt bij afbreking; niet -sje, maar s-je (meis-je, niet mei-sje). 't Gebied van dezen klank is ook beperkt, slechts in de deftige rede; in de dagelijksche taal luidt hij -ie; zelfs komt de in vele streken in gebruik gebleven -ke hier soms nog wel te voorschijn. - In alle andere samenvoegingen behouden de s en j haar taalkundig recht en blijven in de uitspraak gescheiden: huisjas, pelsjager. Uit dit alles blijkt dat noch de klank s, noch het daarvoor gebruikelijk teeken sj in onze taal te huis behoort. Daar het Latijnsche alphabet geen teeken voor den klank s bezit (of hij de Romeinen en Grieken geheel onbekend was, kan de vraag zijn; de Semitische volken hadden, eer zij de diakritische punten aannamen, de beide klanken en toch slechts één teeken voor beide), zoo moesten die talen, welke vroeger of later hetzelve aannamen, een teeken voor dien klank maken. Eene eigene letter zou het natuurlijkst geweest zijn, daar de s wezenlijk een eigen klank | |
[pagina 232]
| |
is, van de s even zoo verschillend als de z. De oost-europeesche volken, Polen uitgezonderd, deden het naastbest, zij gaven der s een verzachtingsteeken, van verschillenden vorm, en boven of onder de s (Rumeniërs; de Hongaren schrijven, van allen afwijkend, de eene s met s, de andere s met z). Die van midden- en west-Europa, met de Polen, voegden haar eene tweede letter bij, ieder eene andere. De Franschen laten de s geheel weg en schrijven ch. Alle verschillend, geene twee op dezelfde wijs. 't Is als of de volken het voor een punt van eer hielden om, bij de gelijkmatige letter-uniform waarin zij zich staken, toch in eenige teekens, en alle in dit, eigene nationale veldteekenen te hebben, waaraan een vreemde terstond de taal te huis brengen konde. - Daardoor ontstaat nu natuurlijk groote verwarring en onzekerheid in het uitspreken en in het schrijven van vreemde eigennamen van plaatsen en personen. De gevallen, waarin deze onzekerheid gewicht, somtijds groot gewicht heeft, zijn niet geheel zeldzaam. Daarin deelen ook wij, ofschoon minder dan de andere volken, wijl de drie meest gebruikte, en op land- en zeekaarten 't meest voorkomende vreemde talen, Engelsch, Duitsch en Fransch, bij ons vrij algemeen bekend zijn, althans hare uitspraak en schrijfwijs. Wanneer wij den bedoelden eigennaam in eene van die drie slechts kunnen te huis brengen, zullen wij hem zelden verkeerd uitspreken of schrijven. Bij het schrijven van namen in talen die een ander alphabet hebben, gaan wij vrij willekeurig te werk Voor de Russische volgen wij de Duitsche schrijfwijs (sch), laten daarbij echter, even als zij, de uitstooting (t) meestal, de verdubbeling (schtsch) altijd ter zijde; schrijven b.v. Wereschagin, ofschoon zijn naam eigenlijk Wjerestsagin luidt. Dat laatste doen trouwens ook andere, wijl deze alleen den slavischen talen eigene verdubbeling voor de anderen eene al te groote opeenhooping van consonanten te weeg brengt, ook voor hen moeielijk uittespreken is. Ik kan althans niet herinneren in den jongsten tijd Verechtchagin of Wereshchagin gelezen te hebben. Voor plaatsen en personen buiten Europa, die aan eenen Europeeschen staat onderworpen zijn, volgen wij doorgaans de schrijfwijs van dat volk. Voor de niet van Europa (of N.-Amerika) afhankelijke hebben wij geenen vasten regel, gebruiken echter nooit de sj. Deze bezigen wij alleen voor de Nederlandsche bezittingen (ofschoon niet altijd, b.v. Gilolo). Zoo ook wanneer wij woorden van volken, die het Latijnsche alphabet niet hebben, met de teekens van dat letterstelsel voorstellen. Natuurlijk 't meest in het Javaansch, dat wij, omdat men de kennis van dat wel elegante en als voor fijne vrouwenhanden uitgevonden, maar toch moeielijk leesbare schrift niet anders als bij indisch-gestudeerde heeren verwachten kan, liefst, en vooral voor eigen gebruik met onze eigen letters schrijven. - | |
[pagina 233]
| |
Enkele malen ook bij Hebreeuwsche en andere Semitische woorden, als wij den gewonen lezer niet afschrikken, of den letterschat der drukkerij niet op al te zware proef willen stellen. Om aan alle deze verwarringen en moeijelijkheden een einde te maken hebben reeds vroeger, en nu vooral in den jongsten tijd Duitsche schriftgeleerden voorgeslagen, om voor deze woorden (niet die in de eigene taal!) een internationaal letterteeken intevoeren, namelijk de s met een verzachtingsteeken. 't Regelmatigst zou eigenlijk een eigene letter zijn, wijl de s zoo als gezegd, wel degelijk een eigene en enkele klank is, even zoo goed als de z, zoo als dan ook de meeste niet-europesche talen er eene eigene letter voor hebben. 't Passendst ware dan, naar de Russische wijze, een staart onder aan de s, die tevens de verwantschap met dezen klank zou aanduiden. En zoo het ons alleen aanging zou er nog bijkomen, dat onze taal afkeerig is van punten en accenten, en die alleen als lees- en toon-, niet als klankteekens bezigt. Maar 't is internationale zaak, wij moeten volgen. Tot teeken nemen zij, of de punt, of het Boheemsche teeken, de omgekeerde accent circonflexe. Het laatste is kenbaarder, niet zoo ligt over het hoofd te zien. - Voor den keelklank, de Fransche j, die ook in eenige vreemde talen voorkomt, nemen zij de z met hetzelfde teeken, waarbij dan de Duitsche (en Italiaansche) uitstooting van deze letter weg valt. Heeft er uitstooting plaats, zoo wordt die door voorgezette t of d aangeduid. In plaats daarvan nemen sommigen een streepje onder de letter. Wel wordt het daardoor zichtbaar, dat in het oorspronkelijke schrift het geheel slechts ééne letter uitmaakt; toch is het eene noodelooze vermeerdering der gekunsteldheid, daar over de uitspraak van t en d geen twijfel bestaat. Wij zouden verstandig handelen wanneer wij ons daarbij aansloten.
Flensburg. J.A.M. Mensinga. |
|