De waarschijnlijkheid hiervan kan ik niet inzien. Kluge (Etym. Wörterb.) zegt dit wel is waar, doch het Wdb. der Nederl. Taal bewijst ons het tegendeel. Omme, vroeger ombe beantwoordt aan Lat. amb, (ambire, ambages), Gr. ἀμφὶ, Sansk. ambhi.
R. 124. Het is niet waarschijnlijk, dat ‘ontberen’ in verband staat met het oude sterke werkwoord ‘beren’ (dragen).
Naar ik meen, hangen deze twee verba wel degelijk samen. Omberen (ontberen) beteekent wegdragen en der claghe omberen, de aanklacht van zich dragen, er zich niet mede bemoeien, nalaten. (Zie Oudemans, Mnl. en Onl. Wdb. V, 233, 235).
Ik heb hier gewezen op enkele punten, die onjuist of onvolledig waren voorgesteld. Thans zou ik opmerkzaam kunnen maken op hetgeen niet is gezegd en toch had moeten gezegd worden. Ook hier wil ik mij tot enkele bepalen.
R. 7 dat hi di vite dede soeken.
Het werkwoord doen is hier als hulpwerkwoord gebruikt en drukt als zoodanig den tijd uit van het werkw. in welks dienst het treedt.
Hi dede soeken beteekent derhalve hij zocht. (In het Engelsch is to do nog genoeg als hulpwerkw. bekend). Zoo lezen wij: Lieve here, nu doet ontfaen dit mijn present. Lorr. V, 1318 (doet ontfaen = ontvang). Waertoe eest goet, dat gi coninc heten doet. Velth. II, 17, 49 (heten doet = heet). Dien (roc) dede daer vinden doen een Juede, Sp. III7, 6, 83, (dede vinden = vond). Zie verder het Mnl. Wdb. van wijlen Dr. E. Verwijs en Dr. J. Verdam, waar ook over doen als vervangend hulpwerkw. (Rein. I, 24) wordt gesproken, en waaruit zal blijken, dat die plaats hier verkeerd werd verklaard.
R. 64. Isengryn begonste saen ende sprac d.i.: begon spoedig te spreken.
In de Taalkundige Bijdragen I 123 is door Prof. J. Verdam over ende gesproken en er op gewezen hoe dit voegwoord dikwijls gebezigd werd ter verbinding van twee w.w., die gelijktijdig plaats hebben. Duidelijk blijkt dit in: In eenen houc gaet hi ende sit (gaat hij zitten) Sp. I8, 8, 55. Paulus stont ende bevede (stond te beven) Ned. Proza 224, saten ende aten (zaten te eten), Stoke IX, 301 enz.
R. 77. staerblent, stekeblind.
Naast dezen vorm komt ook staelblint voor, (Torec 2412 ‘Maer si sijn alle staelblint,’) dat zich volgens Dr. v. Helten Mnl. Spraakk. paragr. 103, door volksetymologie had ontwikkeld onder den invloed der uitdrukking te stale staen, ‘op een stal, d.i. vaste plaats’, alzoo ‘stil, strak staan’, van de oogen gezegd b.v. Lancelot II, 1198. ‘Ende sine oegen gingen te stale staen.’ 24816, ‘Ende (si) vochten soe, dat eer iet lanc Hen die ogen te stale stonden.