Noord en Zuid. Jaargang 9
(1886)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
Saermeer.Tjaren, sjaren, tsaren, saren, tjaermeer, tsaermeer, saermeer, tameer, trameer.
Reeds vroeger is door Dr. Jonckbloet in de Konst- en Letterbode 1845 over deze woorden gehandeld, en later door G.L. van den Helm in zijne Proeven van Woordgronding, I, 108 en 33; 2, 8, alsook door de Jager in den Taalgids I, 242. Dr. Jonckbloet gaat uit van een Mnl. saer, dat een correlatief zou zijn van saen, evenals waer van waan, daer van daan, her van heen. Dit saer zou dan hetzelfde zijn als het Ohd. sâr, alleen in composita voorkomen, terwijl ‘de eenvoudigste en zuiverste schrijfwijs daarvan buiten zamenstelling is saren (evenals daen wordt danen en waen tot wanen).’ Deze vergelijking gaat niet op, daar men dan een vorm sanen en niet saren zou verwachten. Wat mij aangaat, ik geloof geenszins aan een mnl. saer = Ohd. sâr; 1o. omdat saer nooit alleen voorkomt, 2o. omdat tjaren, sjaren, tsaren en saren voorkomen naast saer (meer), 3o. omdat deze woorden zeer dikwijls de beteekenis hebben van een in het verleden liggend oogenblikGa naar voetnoot1). Tjaren is verreweg het gewoonst, en m.i. moeten we hiervan uitgaan om alle andere te verklaren. De plaatsen waar ik tjaren heb aangetroffen zijn: Fl. ende Bl. 1882. Hier was een geselscap van comannen tjaren,
Die ic wane dat van Spaengen waren;
Lanc. II, 1307. Ic bem die gene die u tiaren
Die wapine gaf sonder sparen,
Ovl. Lied en Ged. 125, 20. God saelt noch tjaren boeten,
Dat wi nu trueren moeten.
Grimb. I, 925.
Tjaren, doen ic hadde ontfaen
Mijn lant van u,
De var. heeft hier nu tsjaere, evenals Rein. I, 1916 var. tsiaermeer en Hadewych I, 122, 1, waarop ik straks terug kom. Livre d. Mest 24. Vareyaren of eervareyaren,
He hadt ment niet ghewevin,
| |
[pagina 175]
| |
Omme so vele ghelts
Als men doet tiaren.
De beteekenis is hier in dit jaar (zooals ook duidelijk blijkt, wanneer men Fl. ende Bl. vs. 1882 vergelijkt met vs. 1994) evenals tavont van avond en te nacht van nacht beteekent. Tjaren is door syncope van de e ontstaan uit te jaren, gelijk Tjan en Tjacob uit te (= bij) Jan en te Jacob (zie Oudemans Mnl. en Onl. Wdb. VII, 67). Naast tjaren vindt men sjaren. De t wisselt dus met de s. Dit is een verschijnsel, dat zeer dikwijls en vooral in Vlaanderen voorkomt. Zoo kennen wij nog tjilpen naast sjilpen, het Vlaamsche seffens staat naast ons teffens, talmen staat naast sammelenGa naar voetnoot1). Reeds in 't Mnl. treffen wij verwisseling van t en s aan in thertogen, waarnaast shertogen. Velth. III, 13, 3. Daer was geseten op een mort,
Die achter werd en wilde, no vord,
Battel, thertogen cnecht een.
en in tridders waarnaast sridders.Ga naar voetnoot2). Mor. 1282. Maer Walewein ne was niet vroet
Oftet was dore tridders goet
Dat si heme dus volgeden achter,
Soet was om sinen lachter.
Zoo ook Mor. 755, 1310. In het Vlaemsch Idioticon van Schuermans komen tal van voorbeelden voor, waar tj met sj wisselt. Enkele wil ik noemen: tjeut, sjeut, (snuit), tjinken, sjinken, tjokken, sjokken, tjaffelen, sjaffelen enz. Sjaren komt voor. Lanc. II, 19401. Want men heeft wel verstaen
Dat hi in den wech van Karlioene
Siaren doet sloech der vrouwen sone
Van hier binnen, die sijn neve was.
| |
[pagina 176]
| |
Behalve sjaren vindt men ook tsaren, dus verwisseling van tj en ts. Ook dit is een niet ongewoon verschijnsel, vooral in 't Vlaamsch, waar men naast tsestig, tjestig, naast tseventig, tjeventig, naast tsinken, tjinken, naast tsuffen, tjuffen enz. aantreft. In 't Mnl. vindt men hiervan een voorbeeld in tsegen naast tjegen.Ga naar voetnoot1)
Brab. Yeest. I, 1262. Pippijn, coninc van Vrancrike,
Vuer hen tsegen, sonder sparen,
Plag. 339.
Tsegen den somerliken tiden
Screyden die vorsche to stride.
407.
De tonghe, die de mensche haet,
Die met achtersprake omme gaet,
Hi scaedt meer dan een scarp zwaert,
Daer viant tsegen vianden ghaert.
Wap. Mart. I, 82 var. Alse dat swerc daer tsegen vecht
Entie nevel met sire drecht.
Bloeml. III, 33, 79. Want hovarde is altoes tsegen
Dies gerechte minnaren plegen.
De plaats nu, waar tsaren voorkomt is:
Lanc. II, 13879. VIII dage vor medewinter tsaren
Soude mijn brudegoem varen
Tes conincs Arturs hove om daer
Ridder te werdene;
Volgens Dr. Jonckbloet moet in Lanc. II, 1307 ook tsaren worden gelezen (zie de collatie). Ook de vorm saren wordt aangetroffen. Deze kan op twee wijzen zijn ontstaan, 1o. door samentrekking van ts in s, 2o. door syncope van de j. Beide verschijnselen komen dikwijls voor. Zoo is de s in ser (Ferg. 5468) of seren (Limb.X, 900) ontstaan uit ts van tser (Lsp. 2, 1, 72) of tseren (Lsp. 3, 16, 134 var.) scep uit tscep Mor. 3456, evenzoo is samen uit tsamen, sedert uit tsedert, schorsen uit schortsen, verschansen uit verschantsen ontstaan (zie v. Helten Nederl. Spraakk. I, 139). Syncope van de j nemen wij waar in tegen uit tjegen en vooral in het Vlaamsch bijv. sap naast sjap, soerlen naast sjoerlen, souwen naast sjouwen, zeeren naast sjeren enz. | |
[pagina 177]
| |
Het waarschijnlijkst komt het mij voor, dat wij hier met synaloephe van ts in s te doen hebben. Op de volgende plaatsen treft men saren aan: Lanc. II, 6813. Here, ic quam saren gereden
In dit lant tere steden,
Ende een mijn knape, daer íc vernam
Dat een ridder jegen mi gereden quam.
9464.
Si sprac tot Gindan: ‘Nu hort,
Siet hier ene joncfrouwe, die vor mi
Saren quam claegen, dat gi
Hare lant hare met crachten naemt.’
Saren kan hier niets anders beteekenen dan in dit jaar en wijst op een tijdstip in 't verleden evenals dikwijls tjaren. Buiten deze vormen vinden wij ook nog samenstellingen met meer, zooals tjaermeer, tsaermeer, saermeer, waarin meer = nog hetzelfde als het fr. mais (d.i. magis) het denkbeeld van het toekomende in zich kan sluiten.Ga naar voetnoot1) Zoo beteekent tjaermeer, dit jaar nog, dus weldra, ook nu. Dergelijke samenstellingen worden veel in het Mnl. aangetroffen zooals hedenmeer, voertmeer, sidemeer, numeer, tavontmeer enz. (zie het artikel van Dr. Jonckbloet). Tjaermeer wordt aangetroffen. Limb. 2, 46. var. Hi seide: ‘lieve vader here,
Wet wel dat ic tjaermere
Out genouch ben ten wapenen te vane
Ende daer met omme te gane;
Rein, 1916. var. Ende hi weet so menighen keer
Hine wert gevangen tjaermeer.
Gewoonlijk evenwel komt de vorm tsaermeer voor met gelijke verwisseling van tj en ts, als wij hebben waargenomen bij tjaren en tsaren, tjegen en tsegen enz. De mij bekende plaatsen luiden aldus: Limb. 5, 835. Die rike coninc van Arragoen,
Die van sorghen en weet wat doen,
Want hi is tsaermeer van tide;
| |
[pagina 178]
| |
5, 1258.
Ende ic ben tsaermeer van daghen.
6, 410.
Oec weeti wel, dat tsaermere
Die coninc is out van daghen.
Hadewijch. 1, 122, 1. var.
Tsaermeer ontspringhen ons de bloemen
Ende andere crude menechfout.
1, 8, 1.
Tsaermeer sal in corten tide,
Tsap van den wortelen opwaert slaen.
Lorr. fr 2, 121. Hi ware tsaremeer een cranc man,
Hi en mochte doen wapene an
Nemmermeer.
Cassamus. 1231. Ik bem tout dat ic joncfrouwe
Tsaermeer helsen ende cussen soude,
Want sine geren niet die oude.
Leven v. J. 209. Ghi zijt mine vrint, opdat ghi doet dat ic u ghebiede. Tsarmeer en sal ic u nit heten knecht. Bij het behandelen van tjaren, wees ik er op hoe ook de vorm tsjaere en tsjaermeer voorkomt. Deze is kennelijk ontstaan door het dooreenloopen van tjaren en sjaren, tjaermeer en sjaermeer. Eene dergelijke vermenging vindt men in het Nnl. moeras, dat is ontstaan door het dooreenloopen van Nnl. maraschGa naar voetnoot1) en moer (modder), als ook in het Mnl. jof, dat kan ‘zijn voortgekomen uit het samenvallen van of en een vermoedelijk eertijds gebezigd jef of jif.’ (Zie Prof. v. Helten Mnl. Spraakk., bl. 57, 160.) Saermeer is door samentrekking van ts in s uit tsaermeer voortgekomen en wordt gevonden. Cassamus, 550. Laet jonge lieden dese rese varen,
Gi sijt tout saermeer, tuwaren.
Segh, 5091 (emendantie van Prof. Verdam). Du ne verbiedes mi saermeerGa naar voetnoot2)
Joncfrouwen te minnen alstu daets eer.
| |
[pagina 179]
| |
Rein, 1916 (ed. Jonckbloet). Hine wert ghevanghen saermeer.
Nu rest ons nog tameer en trameer. Deze woorden hebben niets met de boven behandelde te maken. Algemeen wordt aangenomen dat tameer is ontstaan uit te dage meer en nu, heden, voortaan beteekent. Zeer dikwijls komt het voor o.a.: Ferg, 744. Herbercht mi, joncfronwe scone,
Tameer, dat u God lone.
751.
Up eene vorworde blijft hier tamere:
Lanc II, 3359. Ende wine sceden henen tameer.
Verder Lanc II, 5392, 14698, Walewein 1984, 8783, 10175, v. Vloten: Het nederl. Kluchtspel 80, 84. Ook den vorm tammeer treffen wij aan. Limb. VII, 1631. Daer omme bidden wi u, dat ghi hier
Tammeer blijft, her coninc fier,
X, 65.
Het wert nu al doncker nacht
Ende inne hebbe niet de nacht
Dat ic tammeer herberghe verreike,
Hoogst waarschijnlijk is deze vorm ontstaan, door assimilatie uit tagmeer.Ga naar voetnoot1) Ik moet hier nog opmerken, dat in het Nnl. tameer nog voortleeft in de gedaante van temee en termee (d.i. straks). Vergel. voor het afvallen van de r mnl. hie naast hier en ee naast eer. De r in termee is waarschijnlijk ingevoegd door de ghedachte aan daarmede. Ten slotte moeten wij nog de vraag beantwoorden: hoe is trameer ontstaan? Trameer is een anorganische vorm van tameer en ontstaan door invoeging van de r. Dr. Franck (Mnl. Gramm. bl. 90) meent dat trameer is ontstaan uit tjaermeer, dat door syncope van de j (verg. tegen uit tjegen) taermeer werd, en vervolgens, door metathesis van de r, trameer. De vorm taermeer komt echter nooit voor, zoodat ik voor mij liever denk aan epenthesis van de r, evenals in schrok (gulzigaard) en schrokken (gulzig eten) voor schock, dat wij naast schocken bij Kiliaen vinden, en nog lezen bij Coster Isabella vs. 916. Polyxena 1286. Verder vinden wij bij Kil. schrantse naast schantse, | |
[pagina 180]
| |
schrossen voor en naast schossen, verstruyken voor verstuiken (mnl. stuken = stooten) ontfrutselen (bij Poirters Het masker van de Werelt 197) voor ontfutselen. In het West-Vlaamsch hoort men nog propstaal voor popstaal (een plant) en prulle voor pulle (steenen kruik). Zie de Bo, West-Vlaamsch Idioticon bl. 896-897 en te Winkel Gramm. Figuren 291 vlg. alsook Dr. v. Helten, Taal- en Letterb. III, 97 vlg. Het is opmerkelijk, dat trameer alleen in den Lancelot voorkomt, zoodat het invoegen van de r eene eigenaardigheid kan zijn geweest van den dichter, waardoor wij dan ook niet te veel beteekenis aan dit verschijnsel moeten hechten. Enkele plaatsen, waar dit woord wordt aangetroffen wil ik mededeelen. Lanc II, 14124. Ic bidde u, dat gi blijft tramere.
Vgl. Limb VII, 1629, waaruit duidelijk blijkt, dat tramere hetzelfde beteekent als tameer (tammeer) en hieruit op bovengenoemde wijze is ontstaan. Lanc. II, 22220. Laettene comen, sprak Lanceloet saen,
Waent die riddere comt trameer niet
In vancnessen,
Torec, 459. Nu biddic u, here, nu ter stat
Dat gi met mi vart tramere:
Moriaen, 1907, Doe seide die here van daerbinnen:
‘Her riddere, ic wille dat gi met minnen
Trameer weest, lieve gast.’
Lanc II, 19924. Hine dade ons bi siere gewelde
Trameer keren van den velde.
Op al deze plaatsen heeft trameer de beteekenis van heden, nu, voortaan. Dr. Jonckbloet zegt aangaande trameer: ‘Ik neig eer om te gelooven, dat het de bloote metathesis is voor sarmeer.’ Wij zouden dan eerst verwisseling van s en t en vervolgens metathesis moeten aannemen. Doch tarmeer komt nooit voor, terwijl mij van metathesis der r, die ná een vocaal staat geen ander voorbeeld bekend is dan in de letterverbindingen archt, ercht, orcht of urcht, orft of urft, waar de r dikwijls vóor de vocaal werd geplaatst. bijv. | |
[pagina 181]
| |
in vruchtenGa naar voetnoot1) Ohd. forhtian (zie vooral Dr. v. Helten Middelnederl. Spraakk. paragr. 123, en Dr. Franck Mitteln. Gramm. paragr. 107). Wel had uit trameer, tarmeer kunnen ontstaan (vgl. gars voor gras, erste voor reste, verterden voor vertreden enz) doch nooit omgekeerd. De eenvoudigste verklaring is m.i. dan ook, om epenthesis van de r aan te nemen.
Leiden, Maart. 1886. F.A. Stoett. |
|