Nog lang na zonsondergang schitteren de toppen der hooge bergen.
Er zijn in de taal figuurlijke uitdrukkingen, die zoo dikwijls en op zoo verschillende plaatsen gebruikt worden, dat men eenigszins moet opletten om ze als zoodanig te herkennen. ‘Wanneer men geen hart voor de studie heeft is het verstandiger zich een anderen levensweg te kiezen,’ zegt een hoogleeraar tot eenige studenten, waarvan hij gemerkt heeft, dat studeeren niet bij hen op de werklijst staat. ‘Zij hebben zoo geen hart meer voor hun volk,’ zegt op een hofje eene dienstbode in ruste tegen hare buurvrouw, wanneer zij wil uitdrukken, dat tegenwoordig de jonge dienstmeisjes geen liefde meer gevoelen voor de huisgenooten, waarmee zij dagelijks omgaan. De man der wetenschap en het bestje, dat misschien niet eens lezen kan, gebruiken beiden dezelfde figuurlijke uitdrukking en beiden onbewust. Het figuurlijke is bijna verloren gegaan; geen hart is op weg om de eigenlijke uitdrukking voor het begrip geen liefde te worden. ‘Op weg,’ zeggen wij, verstaat ons goed; nog is zij het niet en hoogstwaarschijnlijk zal zij het nooit worden. Het woord liefde hebben wij in onze taal te dikwijls noodig buiten het onderhavige geval om het te laten verdringen.
Zulke figuurlijke uitdrukkingen rangschikt men onder de rubriek ‘algemeen eigendom.’ Zij geven geen levendigheid aan den stijl, ten eerste omdat zij niet meer doen gevoelen, dat wij met oneigenlijke uitdrukkingen te doen hebben en zij dus al het verrassende missen, waardoor hare minder algemeen voorkomende zusters onze aandacht tot zich trekken, ten tweede omdat zij van den lezer geen inspanning vragen, waardoor de belangstelling in den inhoud van zelve verdooft. 't Is hiermede als met de spijzen, die wij tot instandhouding van het lichaam gebruiken. Een zelfde gerecht, b.v. eene versterkende soep zal nu eens walging verwekken, dan weer ons doen watertanden, al naarmate het wordt opgedragen in een morsigen nap of in zindelijk aardewerk.
Den geduldigen lezer moeten wij verschooning verzoeken voor onze afdwaling. Toch ligt zij niet geheel buiten ons onderwerp. O. i. moeten we evengoed de figuurlijke taal leeren verstaan als de eigenlijke. Zonder kleingeestig of minachtend te willen neerzien op andersdenkenden, wijzen wij er slechts op, hoe het niet hebben leeren verstaan der oneigenlijke uitdrukkingen in de poëtische bijbelboeken, tot het verkoopen van den meest tastbaren onzin aanleiding heeft gegeven en nog geeft. Het was alleen onze bedoeling om eene proeve - maar ook niet meer dan dat - te geven van het overbrengen der figuurlijke beteekenis uit de eigenlijke. Door stap voor stap den weg te volgen, die afgelegd moest worden om van