Mogtende.
(Noord en Zuid VII, 361, VIII, 158.)
Een getrouw medewerker in dit Tijdschrift, die zich achter den pseudoniem Brabantius verschuilt, noemt mogtende eene ongerijmdheid op taalkundig gebied; - welnu, ik geef dit toe, in de 16e eeuw schreef men even goed ongerijmdheden als heden ten dage. Maar dat er moghende gelezen moet worden, is geheel mis en buiten de bedoeling van Lambert Opsy.
Hij schrijft: ‘de heeren van Bredenroeden hebben weleer jurisdictie ghehadt’; en bedoelt daarmede, dat zij die op 't oogenblik, dat hij schrijft, niet meer hebben; verder laat hij volgen, dat die heeren aldaar een galg mochten zetten, d.w.z. in den tijd, dat zij jurisdictie hadden, en drukt dit uit door het bedrijvend deelwoord in den verleden tijd te gebruiken. Hij voegt eenvoudig, al is het dan eigendunkelijk, een vierden tijd van het bedrijvende deelwoord bij de drie reeds bestaande: mogende, gemoogd hebbende en zullende mogen.
J.E.t.G.