plaats, die zij in de ruimte innemen, ondanks het groote gezag van den schrijver, niet dan onder voorbehoud aan te nemen.
Tot recht verstand van het eerste deel der definitie, in Terwey gegeven, is het dus noodig de juiste beteekenis van noemen en aanduiden in het oog te houden.
Het tweede gedeelte der bepaling, dat op de bijvoegelijke voornaamwoorden ziet, zoekt een juist begrip daarvan te geven door ze tegenover de bijvoegelijke naamwoorden te stellen. Zij bepalen zelfstandigheden door zekere toevallige kenmerken daarvan aan te geven - in tegenoverstelling van de adjectieven, welke blijvende kenmerken der zelfstandigheden beteekenen.
Een bijvoegelijk naamwoord bij een zelfstandig naamwoord gebezigd bepaalt het begrip, daardoor uitgedrukt, doet ons het voorgestelde meer in bijzonderheden beschouwen. In eene ouderwetsche, gebeeldhouwde kast wordt het algemeene begrip kast door het adjectief gebeeldhouwde nader beperkt, het alzoo bepaalde begrip wordt nog nader bepaald door het bijvoegelijk naamwoord ouderwetsch. In een zilveren horloge wordt het algemeene begrip horloge bepaald door zilveren.
Daarenboven drukken de bijvoegelijke naamwoorden, die voor een gedeelte oorspronkelijk van werkwoorden afkomstig zijn, als vlug van vliegen, blank van blinken, slank van slinken, dik van dijgen enz., op zichzelf een begrip uit, evenals de substantieven.
Daaruit volgt dat, wil men in eene uitdrukking de beteekenis onveranderd laten, men het bijvoegelijk naamwoord niet door een ander vervangen mag, tenzij door een, dat met het eerste synoniem is. Zoo kan men in een zindelijk meisje het adjectief niet vervangen door een ander als bijv. vuil, lief enz., zonder het begrip van het geheel te veranderen; wil men het oorspronkelijke denkbeeld onaangeroerd laten, dan mag men het bijvoegelijk naamwoord slechts vervangen door woorden als helder, net enz., die met zindelijk overeenkomen.
Niet alzoo de bijvoegelijke voornaamwoorden. Deze laten het begrip zelf geheel onaangeroerd, maar wijzen slechts een toevallig kenmerk aan, van geen ander belang dan dat het voor het oogenblik de beteekenis van het substantief eenigszins bepaalt.
Het wezen der zaak laat het bijvoegelijk voornaamwoord echter buiten beschouwing. Zoo laat in mijn jas het voornaamwoord mijn het begrip jas ongewijzigd, evenals in zekere vrouw, het voornaamwoord zeker het begrip vrouw, enz.
In tegenoverstelling met de bijvoegel. naamwoorden kan men het eene voornaamwoord voor het zelfstandig naamwoord staande, gereedelijk door een ander van geheel verschillende beteekenis vervangen, zonder het begrip van het geheel te wijzigen. Ik kan