| |
| |
| |
Vergelijkend Examen te Den Bommel, eiland Overflakkee.
Hoe hielden 2 ze ons benepen,
Die leelijke Franschen; pas twee jaar geleden!
Hoe wisten 3 hunne dertig Millioenen ons uit te kleeden,
Ons! handjevol menschen! 's Lands geld, ammunitie, tuigage, 4
Schepen, matrozen, soldaten moesten weg 5! De koeragie
Lieten ze ons alleen, om, wat zij, in hunnen overmoed, schonden
En vernielden, in Gods naam, van voren af aan, uit den grond
Weer op te halen. Ook hielden 1 wij, diep in onze zakken,
Een spaarpenning vast: of hij neer mocht smakken,
Die daar, op het hoogste van 't rad van fortuin
In 't eind lag hij ter neder; en het groen
Van den Oranjeboom sloeg, als de Lelies daarginder,
Hier uit den wortel weêr op, na een twintigjarigen winter.
A. |
1. | Het geheel verklaren. |
2 en 3. | Verklaar deze vormen. |
4. | Wat weet ge van den uitgang age? |
5. | Wijs het zinsverband aan van: De koeragie tot.... Ook hielden wij. |
|
B. | Onderscheid het zinsverband van:
‘Het bericht, dat ik ontvangen heb, heeft mij getroffen’, en ‘het bericht dat hij komen zal, heb ik ontvangen’. |
C. | Verklaar de vorming van:
Ten gevolge, tenzij en metterdaad. |
| |
A. 1.
Bovenstaande regelen zijn een fragment uit een gedicht, getiteld: ‘De Tuchtiging der Algerijnen op den 27 van Oogstmaand 1816.’ 't Is een gesprek tusschen twee boeren uit de Graafschap Zutfen: Engbert en Gartjan. Eerstgenoemde is als matroos op de vloot voor Algiers geweest en heelhuids van de expeditie teruggekomen; hij vertelt nu aan zijn vriend Gerrit Jan het geheele verloop van het bombardement, maar op zijne eigen manier en in zijn dialect. Als hij verteld heeft, hoe het raasde ‘of et Jongste Gerigte begost’ en hoe eindelijk ‘de schoelies eur nek mos bugen’, dan begint zijn vaderlandsch hart te zwellen bij de gedachte, ‘dat onz schepen mee bi den dans waar!’ terwijl wij zelve nog zoo kort geleden in de macht der Franschen waren en geen volk en geen schepen bezaten. Met hun dertig millioenen hadden de Franschen ons handje vol
| |
| |
Nederlanders uitgekleed: het geld, de ammunitie, de schepen, het volk, alles was ons afgenomen. Zij lieten ons niets over dan den moed, om met Gods hulp later het verlorene, en al datgene, wat zij in hunnen overmoed vernield of geschonden hadden, te herstellen. Behalve dien moed echter, die ons overgebleven was, hadden wij op een verborgen plaatsje nog een spaarpenning bewaard, met de geheime hoop, dat Napoleon, die fransche haan, die op het toppunt van zijn macht was, die op het hoogste punt van het rad van fortuin stond te kraaien, eenmaal weer naar omlaag mocht vallen. En dat is gebeurd, Napoleon is gevallen, de twintigjarige overheersching, die onze nationaliteit bijna verstijfd en gedood had, gelijk een strenge winter de planten doet, is voorbijgegaan. Uit den afgehouwen oranjestam, schieten weer nieuwe loten op, evenals in Frankrijk de leliën weer beginnen te bloeien. Men moet weten, dat de leliën het wapen van het oude fransche koningshuis zijn, en dat zij dadelijk na den val van den Corsicaan weer in eere hersteld zijn door Lodewijk XVIII.
Laat ons hooren hoe Engbert zich in zijne moedertaal uitdrukte:
‘Hoe hield ze os beknepen,
Die lelleke Fransen; pas twee jaor verleen!
Hoe wist eure dartig miljoen os uut te kleen -
Os! handvol mensen! t Lans geld, amnisie, tugazie,
Schepen, matrozen, soldaoten mos weg! De koerazie
Liet ze os allenig, om, wasze, in eur euvermoed schond
En vernieldet, in Goos naam, van niis, uut den grond
Weer op te halen. Ook hield wi, diep in onz zakken
En spaorpennink vast: of he neer mog smakken,
Die daor, op 't hoogste van t rad van fortuun
In t end lag he dale; en et gruun
Van d' Oranjeboom sloeg, as de Lelies daor ginter
Hier uut den wortel op, nao n twintigjaorigen winter.’
| |
2 en 3.
Houden wordt tegenwoordig veelal onder de onregelmatige werkwoorden gerekend, omdat de onvolmaakt verleden tijd hield eene l aanneemt, die niet in den stam voorkomt. Deze beschouwing is echter onjuist, omdat de l wel degelijk tot den stam behoort, en de tegenwoordige vorm houden eene wijziging is van den oorspronkelijken: halden. In het oud-saksisch luidde het ww. haldan en nog heet het in het hoogduitsch halten. De vervoeging: halden, hield, gehalden is dus regelmatig, het ww. behoort met vallen, hangen enz. tot de 7e klasse der sterke ww. De oorspronkelijke onvolko- | |
| |
men a heeft men nog in het z.n.w. gehalte en in de germanismen: halt! en halter.
Weten is een zoogenaamd ww. met opgeschoven verleden tijd. Zie verder hieronder.
| |
4.
Age is een uitgang van vreemden oorsprong, die in 't fransch -age en in 't italiaansch -aggio luidt. Vroeger schreef men -aadje zooals: plantaadje; sedert de invoering der gewijzigde spelling van D.V. en T.W. echter heeft men de fransche spelling gevolgd. Age vormt achter werkwoorden zulke z.n.w., die de handeling te kennen geven: vrijage, slijtage, lekkage, boelage; of eene afzonderlijke handeling als: strijkage, of die het voortgebrachte der werking aanduiden: stellage; achter z.n.w. vormt het collectieven: tuigage, pluimage, pakkage, bosschage. In dierage heeft de uitgang het karakter van een augmentatief of vergrootingsuitgang, overeenkomende met het ital. -accio, zoodat dierage zooveel beteekent als een erg beest van een vrouw. Evenals bosschage is dierage onzijdig; de overige woorden op age zijn vrouwelijk.
| |
5.
‘De koeragie lieten ze ons alleen, om, wat zij, in hunnen overmoed schonden en vernielden, in Gods naam, van voren af aan, uit den grond weer op te halen.’
Samengestelde volzin, waarvan de hoofdzin is: ‘de koerage alleen lieten ze ons,’ die vergezeld is van den beknopten bijvoegelijken zin: ‘om in Gods naam van voren af aan uit den grond weer op te halen, wat zij’ enz. Deze zin is een bijvoegelijke bepaling van koerage, maar heeft den schijn van een' doelaanwijzenden bijzin. ‘Om op te halen’ is een locatieve infinitief. Tot voorwerpszin heeft deze laatste zin bij zich: ‘wat zij in hunnen overmoed schonden en vernielden.’
| |
B.
‘Het bericht, dat ik ontvangen heb, heeft mij getroffen.’ Hierin is ‘dat ik ontvangen heb’ een bijvoegelijke bijzin, dienende ter bepaling van bericht, welk woord het antecedent van het betrekkelijk v.n.w. dat is.
‘Het bericht, dat hij komen zal, heb ik ontvangen.’ In dezen zin is ‘dat hij komen zal’ een voorwerpszin, omdat dit gelijk staat met het zelfst. n.w. zijner komst in den objectieven genitief, als voorwerp van het overgank. w.w. berichten, dat hier als abstracte zelfstandigheid in den vorm van bericht wordt voorgesteld. Wij hebben dus deze aaneenschakeling van uitdrukkingen:
| |
| |
Men bericht, dat hij komen zal (voorwerpszin).
‘Het bericht, dat hij komen zal’ (voorwerpszin).
‘Het bericht zijner komst’ (voorwerps tweede naamval.)
| |
C.
‘Ten gevolge’ = te den gevolge, waarin te een voorzetsel is, dat den datief regeert, en den gevolge de datief is van het gevolg.
‘Tenzij’ = het en zij, waarin het pers. vnw., en ontkenning, zij aanvoegende wijs van het ww. zijn is, en de tweede ontkenning niet weggelaten is.
‘Metterdaad’ = met der daad, waarin met voorzetsel met den datief, en der lidwoord in den vrouwelijken datief is, terwijl door assimilatie met der geworden is metter.
Hilv.
J.E.t.G.
|
|