Iets op zijn duimpje weten.
Het spreekwoord: ‘ik weet of ken het op mijn duimpje’ is zeer oud. Het is afkomstig uit den tijd, toen men brieven en andere officiëele stukken met wassen zegels bezegelde, dus uit den tijd, waaruit ook: ‘zijn zegel aan iets hechten’ en ‘met zijn dood bezegelen’ stamt. Tegen de keerzijde van het zegel werd het tegenzegel (contrasigillum) gedrukt, vóór de invoering hiervan echter drukte de zegelaar zijn duim in het weeke was, ten bewijze dat hij en geen ander zijn zegel er op gedrukt had. (Mr. N. de Roever Az., de Zegelverzameling, bl. 17). Aan den indruk van zijn duim herkende de vorst, edelman, voogd of getuige dus, dat het zegel, en daarmede ook het charter, waaraan het gehecht was, echt en waarachtig was.
Op een legpenning van Filips den Schoone komt dit spreekwoord als randschrift voor:
‘Ic. kent. al op miin. duimken. anno 1491.’ (P.J. Van Dijk van Matenesse, Revue Belge de Numismatique 1885 pl. VII N. 2).
Hiermede wordt bedoeld, dat hij die den legpenning gebruikte om er mede te leggen, d.i. te rekenen (zie N. en Z. I bl. 255), het rekenen in den grond verstond.
Anderen brengen de uitdrukking in verband met de beweging, die men maakt als men feiten of argumenten optelt: men brengt dan den rechter wijsvinger tegen den linker duim, vervolgens tegen den volgenden vinger enz. Hiervan van het tellen op de vingers is echter ook de uitdrukking afkomstig: men kan dat op zijn vingers natellen.
Hilversum.
J.E.t.G.