Maerlant,
Wap. Martijn, I. vs. 923.
De moeielijkheid is hier gelegen in het werkwoord beniden, en van de richtige vertaling van dit woord hangt alles af. In tegenstelling van de bl. 7 van afl. I, Jaarg. IX gegevene door de H.H. J.E.t.G. en Th. Stille:
‘Dit juist kunnen vrouwen niet velen’;
en: ‘Dit maakt dat de vrouwen (hen) niet kunnen velen’, zou ik aan die van Siegenbeek (Nieuwe Werken v.d. Mij. v. N. Letterk., III, bl. 219) de voorkeur geven: deze is de eenig ware. Uit de Latijnsche vertolking (Vad. Museum, I, bl. 163, vs. 1045 en vlgg.) van het woord beniden hier ter plaatse, blijkt het gewis evenmin als uit die van hetzelfde woord in vs. 329 van den Derden Martijn, doch uit het zinsverband alleszins voldoende. Wij hebben strophe 71 maar te lezen, om ons daarvan te overtuigen:
‘Vrouwen siin bi naturen goet:
Si slachten den wine enter gloet,
Die te vele des wiins indoet
Ente na den viere set den voet
dus wijn en vuur, van nature alles behalve schadelijk, worden van een zegen een vloek door misbruik. Wie zich bedrinkt of brandt.... aan wien of waaraan de schuld?! Desgelijks met de min. ‘Vrouwen minne’ zou een zegen zijn (‘prosperatur’ heeft Bukelare, vs. 1054), indien de mannen zich behoorlijk wisten te beheerschen, maar dat kunnen zij (‘ignari’ bij Bukelare vs. 1055) niet in hunne verblinding:
Nu werden si van minnen verwoet,
Diere dompelike toe tiden (tien, gaan):
en wat is het gevolg? In plaats van de schuld te geven aan eigen zwakheid, merken zij de vrouwen aan als de oorzaak van hun ongeluk, - de vrouwen ‘die van nature goed zijn’; ‘dat vrouwen minne’, wel verre van een zegen, een vloek kan worden door de onnoozelheid der mannen (‘diere dompelike toe tiden’),
‘Dit doet vrouwen beniden’,
d.w.z. dat is de reden, waarom aan vrouwen ‘een kwaad hart wordt toegedragen’: Siegenbeek t.a. pl., die er bijvoegt: ‘zoo zeggen wij nog (nam. in 1834): den nijd op iemand hebben voor hem haat, vijandschap toedragen’; Verwijs, Gloss, vertaalt beniden met bestrijden, vijandig behandelen (bl. 196), eene opvatting, waaraan Verdam, Mnl. Wdbk. I, sub. 2. b. zijn zegel hecht. De door mij aangetogen plaats uit den derden Martijn staaft haar gewis niet minder.
Utrecht 86. 1. 13.
Prof. H.E. Moltzer.