Noord en Zuid. Jaargang 9
(1886)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |
Rinnen, Gerinnen, Rennen.Aan het slot eener letterkundige ontleding van Bilderdijk's zangstukje De Rozen, door mij geplaatst in een voorgaanden jaargang van dit tijdschrift (Noord en Zuid, VII, 276), gaf ik ook een paar taalkundige aanmerkingen, betreffende de woorden geronnen en betogen, beide voorkomend in dit gedicht. In de laatste aflevering (ibid., IX, 28) heeft de heer Frans Willems gedacht, eenige bedenkingen te moeten in het midden brengen tegen de juistheid dezer aanteekeningen. Het was mijn voornemen, deze bedenkingen niet onbeantwoord te laten. Toen ik voor mijne wederlegging eenige plaatsruimte vroeg aan de redactie, bleek het echter, dat de heer Jan te Winkel mij alreeds was voor geweest, en zijn artikel gezet was terwijl het mijne nog eerst moest geschreven worden. Ik erken evenwel gaarne, na kennisneming van het opstel des heeren te Winkel - waartoe mij door de vriendelijke bemiddeling van den heer T.H. de Beer beleefdelijk vergunning werd verleend, - dat de lezer niets verliezen zal bij deze onverwachte verwisseling in den persoon des verweerders. Behoudens eene enkele kleinigheid, hieronder te vermelden, sluit ik mij volkomen aan bij hetgeen de heer t. W. inbrengt tegen de ongegronde bedenkingen van mijn geachten tegenspreker. Intusschen hecht ik er prijs aan, ook een bescheiden aandeel te hebben in de eer der wederlegging. Ter aanvulling dus van het bovenstaande, weze het mij vergund ook nog enkele regelen te wijden aan de bestrijding der meeningen van den heer Willems. Het werkwoord gerinnen, even als zijn simplex rinnen, noemde ik in onbruik geraakt, ter uitzondering alleen van het verl. deelw. geronnen, hetwelk nog als hoedanigheidswoord voorkomt ter bepaling van sommige namen van vochten, als melk, bloed, enz. In de algemeen gangbare taal is dit wel onbetwistbaar. Niet alleen de puristische Woordenlijst van De Vries en te Winkel, maar ook zelfs Van Dale's Woordenboek, dat anders toch niet zoo nauw ziet op een verouderd of gewestelijk woord, kennen noch het een noch het ander. Alleen geronnen komt natuurlijk in beide werken voor, terwijl in het laatstgemelde boek daarbij uitdrukkelijk staat aangeteekend, dat dit ‘eigenlijk het verl. deelw. van het oude gerinnen, samenvloeien’ is. Bij nader onderzoek is mij thans gebleken, dat rinnen en zijne afleiding gerinnen, al sedert meer dan anderhalve eeuw door de taalkundigen worden bestempeld met het praedicaat verouderd of een ander van gelijke beteekenis. Immers, in Lambert ten Kate's Eerste proeve van geregelde afleiding (Aenleiding, II, 323) lees ik: ‘Ons praet. part, geronnen, coagulatus, conglobatus, en samen- | |
[pagina 132]
| |
geronnen, confluxus, is nog zeer gemeenzaem in gebruik, schoon de rest van 't verbum in dien zin nu genoegsaem versleten is.’ Wat dus reeds in 1717 genoegzaam versleten heette, mocht ik wel in 1884 verloren noemen, zelfs al bleek het, hetgeen de heer Willems thans beweert, dat het woord is blijven voortleven in de gewestspraak eener enkele streek. Als bijdrage tot de kennis van het Kempisch dialect, en zelfs van de geschiedenis der algemeene Nederlandsche taal, kan de mededeeling van mijn geachten stadgenoot hare waarde hebben, althans indien het waar wordt bevonden, dat het werkwoord rinnen nog in den mond der Kempenaren voortleeft. Persoonlijke kennis van het bedoelde dialect ontbreekt mij, om daarover mede te spreken; maar ik moet toch getuigen, dat een door mij geraadpleegde geboren Kempenaar mij verklaard heeft, wel het adjectief geronnen en de afleidlng runsel of ronsel (gestremde melk) bij gehoor te kennen, doch niet de verbogen vormen van het werkwoord zelf. Leeft rinnen dus inderdaad voort, in den zin dien de heer W. er nog aan toekent, dan is het slechts bij wijze van uitzondering, en enkel in een klein gedeelte der provincie Antwerpen. Nu valt te bezien of geronnen moet beschouwd worden als behoorende tot rinnen of tot het daarvan afgeleide gerinnen. De heer W. schijnt aan het bestaan van dit laatste werkwoord niet te gelooven. Wellicht heeft hij, na de lezing van hetgeen de heer te Winkel hierboven mededeelde, alreeds ingezien dat geronnen door mij niet ten onrechte tot het compositum gerinnen werd teruggebracht. Mocht hij daaraan nog langer twijfelen, dan zou ik hem in de eerste plaats verwijzen naar het Woordenboek der Nederlandsche taal van Dr. P.J. Cosijn en Dr. E. Verwijs (3e reeks, 3e aflev.). Ik schrijf daaruit over (kolom 359): ‘De grondbeteekenis van ge- is samen, mede: het voorvoegsel duidt derhalve in de eerste plaats eene verbinding of vereeniging aan, hetzij van personen of zaken, hetzij van werkingen, in onderscheidene opvattingen. De oudere taal vormde door middel dezer partikel vele samenstellingen, welke thans door voorvoeging van samen of mede aan het grondwoord worden teruggeven.’ En verder, kolom 362: ‘ge- wordt voorts gevoegd voor transitieve en intransitieve ww. in dezelfde beteekenis, als waarin samen in samenstellingen gebezigd wordt. In onze taal zijn slechts weinige voorbeelden van dit gebruik te vinden. In het oud-germaansch, met name het gothisch, was het meer gewoon.... In de hedendaagsche taal komen voor: geronnen, verl. deelw. van gerinnen, Hd. gerinnen, eigenlijk samenloopen, t.w. tot een vasten toestand, derhalve in toepassing op vloeistoffen, zooveel als stollen.’ Ook zou ik mij kunnen beroepen op Dr. W.L. Van Helten, | |
[pagina 133]
| |
Het werkwoord in zijne vervoeging en afleiding, 83, waar geronnen ook wordt opgegeven als verl. deelw. van ‘een verloren gerinnen.’Ga naar voetnoot1) Doch ik verkies mij te wenden tot ons aller meester, tot Jacob Grimm, Deutsche Grammatik 3r Theil. Daar heet het, p. 835: ‘Nicht selten liegt im composito ein begriff der dauer und des anhaltenden’, en als bewijs daarvoor wordt, benevens de werkw. gesitzen, geligen, geswîgen, gefriesen, etc. ook ge-rinnen vermeld. En elders, p. 842: ‘Privative bedeutung entwickelt sich aus dem begriffe cum: gerinnen, d.i. zusammenfliessen, folglich aufhören zu fliessen,’ dus zooveel als stollen, gelijk het in het Nederlandsch Woordenboek wordt gezegd. Ook 833: ge- entspricht dem lat. com-, con-, co- und bestimmt gleich diesem den sinn des einfachen Wortes.... goth. rinnan (fluere), ga-rinnan (confluere).... Ahd. ka-rinnan coagulari.... Nhd. rinnen, gerinnen.’ Indien deze aanhalingen niet genoegzaam afdoende mochten schijnen, zou ik in het Gotisch niet alleen het door Grimm vermelde deelwoord ga-runnans, Marcus I, 33), maar ook andere vormen als den onvolm. verl. tijd, 3n pers. mv., garunnan (Marcus XIV, 53, Johannes XII, 11), den optatief 1n pers. mv. ga-rinnaima (Ephesen IV, 13) en andereGa naar voetnoot2) kunnen vermelden, welke het bestaan van het compositum garinnan met de eigenlijke of eenigszins overdrachtelijke beteekenis van samenvloeien, samenkomen, zich vereenigen, boven allen twijfel verheffen. Intusschen is het echter waar, zooals Grimm zelf het reeds heeft opgemerkt, dat de oorspronkelijke kracht der voorvoegsels dikwijls op den duur in de samenstelling verloren gaat. Zoo gebeurt het met de onscheidbare partikels be-, er-, ver-, en ook met ge-, waarvan de beteekenis somwijlen niet meer of slechts nog op duistere en vage wijze gevoeld wordt in de samenstelling. Dit schijnt mij dan ook het geval te zijn met gerinnen, in den volgenden tekst:Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 134]
| |
Die hier na heeft die meeste macht
Dat es Mijnher Cleer-besach;
Want hi behoet nacht ende dach
Die twee vensteren, dat daar binnen
Neghene vulnesse en mach gherinnen,
Noch comen in negheenre wijs.
Hier zal gerinnen toch niets anders beteekenen dan het eenvoudige rinnen, vloeien, loopen, hetzelfde nagenoeg als het daaropvolgende comen. De verklaring die Oudemans t.a.p. geeft: voortgevoerd worden, doet ten onrechte denken aan een passief, terwijl de beteekenis hier als elders die van een intransitief ww. is. Ook is wel eens verwarring ontstaan tusschen de beide wn. rinnen en rennen, als blijkt uit: Watsi sochten, wat si rinden,
Sine consten enen pape niet vinden.
(Oudemans, 5e deel, p. 861.)
Hier is rinnen = loopen; wij zouden thans in deze beteekenis schrijven renden. Een ander voorbeeld, ook door Oudemans geciteerd en ontleend aan Van Heelu, heeft een ww. rinnen, hetwelk, op gezag van Kiliaan, verklaard wordt door rennen; doch het kan misschien evengoed opgevat worden in den figuurlijken zin van vloeien, stroomen. Ook het Gotische ga-rinnan wordt telkens gezegd van eene schare volks, van eene menigteGa naar voetnoot1). Men vindt zelfs een ww. ronnen, waarvan bij Oudemans twee voorbeelden worden vermeld, beide van Maerlant: Die ghene die jegen die kerke waren
Quamen met gewapijnden scaren,
Ende namen uten cloestre nonnen,
Ende dadense al naect vor hem ronnen.
(Sp. Hist.)
Te somere, als berch ende dal
Es versiert mettier sonnen
Men siet hun tween tegadere ronnen.
Alex. X. vs. 122.
Dit ronnen is een andere vorm van rennen, loopen. De heer Willems verklaart niet te weten, waarom rennen door | |
[pagina 135]
| |
mijGa naar voetnoot1) een grondwoordwerkwoord (niet grondwerkwoord) werd genoemd. Rennen is, naar zijne meening, ‘niets anders dan eene klankverwisseling van rinnen, en staat met dien stam nagenoeg in dezelfde verhouding als zetten met zitten, leggen met liggen, vellen met vallen.’ Het kan den heer W. nochtans niet ontgaan zijn, dat rinnen, zitten, liggen en vallen sterke werkw. zijn, terwijl rennen, zetten, leggen en vellen zwak verbogen worden. Vanwaar dit verschil, indien hier slechts eene eenvoudige klankwisseling als van hart hert, vogel veugel of dergelijke in het spel ware? Het onwetenschappelijke nagenoeg heldert natuurlijk dit verschijnschijnsel geenszins op. Wat daarvan is, wordt hierboven aangestipt door Dr. te Winkel, en staat verder te lezen in de hoogergemelde taalkundige werken. Den belangstellenden lezer verzende ik bij voorkeur naar Dr. van Helten, Het werkwoord enz. Terloops meen ik hier te moeten wijzen op de omstandigheid, dat de oude Lambert ten Kate, dien ik met elken dag nog meer en meer leer bewonderen, en wien zelfs de geniale Grimm zeer veel verschuldigd is, het juiste verband schijnt gevoeld te hebben, waar hij Got. urranjan afleidt van het praeter. indic. urran. Kortheidshalve onthoude ik mij van eenige verdere uitweiding, betreffende de afleidingen van het werkwoord rennen, en de samenstellingen als renbode, renloop en andere, die nog in onze taal voorhanden zijn.
Wat het zoogezegde werkwoord tiegen aangaat, zoo wensch ik voor het oogenblik niets anders te voegen bij hetgeen Dr. te Winkel dienaangaande in deze aflevering heeft geschreven, dan de enkele opmerking dat de g oorspronkelijk een ontploffingsgeluid is. De aspiratie h werd somwijlen uitgestooten tusschen twee klinkers, en somwijlen verscherpt tot die explosieve g. Het bestaan dezer letter in sommige vormen der woorden geeft daarom geen recht om er de aanwezigheid van denzelfden klank in andere vormen uit af te leiden. Uit betogen concludeeren tot tiegen, is al niet beter dan, op grond van zag of zicht, te besluiten tot een noemvorm ziegen in plaats van zien.
Antwerpen, 2 Februari '86. Arthur Cornette. |
|