Naar aanleiding van ‘Vragen.’
I.
Wederom wordt in een onzer Tijdschriften (ditmaal in de November-aflevering van School en Studie) de vraag beantwoord, wat om voor een woord is in de uitdrukking: wij eten om te leven. Het is mijn voornemen niet iets af te dingen op het daar gegeven antwoord. Trouwens de vraag is vroeger reeds volkomen duidelijk beantwoord door den Heer C.A. Hofman in Noord en Zuid, VI, 283. Maar wel ben ik geneigd te vragen: Kennen onze jonge onderwijzers wel het Woordenboek der Nederlandsche Taal, thans onder redactie van de HH. Professoren De Vries en Cosijn? In genoemd Woordenboek nu heeft de toenmalige redactie reeds voorjaren aangetoond (i.v. om, 1e artikel, § 37, aanm. 3) dat het bewuste spraakdeel in zinnen als bovenbedoelde, niet anders dan voorzetsel kan zijn. Let men op de vragen, die èn in School en Studie èn in Noord en Zuid, om van andere tijdschriften niet te gewagen, van tijd tot tijd gedaan worden, dan komt men tot de overtuiging, dat vele vragers de groote schatkamer van Nederlandsche taal niet kennen, door bovengenoemde taalgeleerden gesticht. Of kennen zij het Woordenboek wel bij naam, maar worden ze veellicht afgeschrikt door de kompresse kolommen fijnen druk, door de reputatie van dorheid, aan wetenschappelijken taalarbeid verbonden? Tot dezulken durf ik zeggen: hebt den moed uit eigen oogen te zien. Grijpt naar een van de keurige afleveringen, ik zeg niet zoo rijk aan taalkennis, (daarvoor staan de namen der bewerkers borg) maar zoo sierlijk geschreven, dat men bij de lezing dubbel geniet. Volkomen vereenig ik mij met het oordeel, door Prof. H.E. Moltzer indertijd uitgesproken in Noord en Zuid, II, 187, waar hij o.a. zegt, blz. 195:
‘Ik wil wel bekennen, dat ik heb genoten van de lectuur, en houd me verzekerd, dat menig lezer vaak zal vergeten, dat hij in een woordenboek, droger en dorrer reputatie, verdiept zit, zoo smakelijk en keurig is de stijl der bedoelde artikelen van dit woordenboek.’ - Men leze het geheele stuk, en betreure het met mij, èn dat zoo weinigen onder onze jonge onderwijzers dit Standaardwerk onzer beroemde lexicographen bezitten of lezen, èn dat de afleveringen elkander zoo wanhopig langzaam opvolgen.