woordelijke uitdrukking beteekent ‘wilen’ in vroeger tijd, eens. Ere is eerder, vroeger.
R. 102. dat - dat het. - alles goets. Partitieve genitief.
enhadde - niet had.
R. 106. die selve - diezelfde.
nam - wegnam
R. 107. wart - werd. Zie de aanteek. bij vs. 77.
gram - boos, kwaad.
R. 108. tale - rede, redevoering.
began - begon. De werkwoorden, die vervoegd worden als binden en zwemmen, hadden in het enkelv. van den onvolm. verl. tijd eene -a, in het meervoud eene -o: ‘beginnen, began, begonnen, begonnen;’ ‘zwemmen, zwam, zwommen, gezwommen.’ De vocaal van het meervoud is later ook in het enkelvoud gedrongen (in het Hoogduitsch daarentegen drong de vocaal van 't enkelv. in het meervoud; het oude: finden, fand, funden, gefunden werd finden, fand, fanden, gefunden).
R. 109. spranc - sprong. Zie de vorige aanteekening. De ng is op het eind van het woord tot nk (nc) verscherpt.
in den rinc. De vergaderde dieren staan of zitten in een kring. De aanklager of de redenaar begaf zich in den kring, om door allen verstaan te kunnen worden.
R. 111. dor dat - omdat, wijl.
onhout - vijandig gezind. Verg. het Duitsche ‘hold,’ gunstig, vriendschappelijk gezind, genegen.
R. 112. enes - is (niet). De ontkenning bij ‘es’ is noodzakelijk wegens het volgende ‘no’ (noch).
R. 113. hine hebbe - of hij heeft; die niet heeft. Zeer eigenaardige constructie. De dubbele ontkenning drukt in dergelijke zinnen zeer duidelijk eene bevestiging uit (in andere gevallen kan de ontkenning door toevoeging van een of twee andere ontkenningen versterkt worden). ‘Hier en es niemen, jonc no out, hine hebbe te wroeghene’ beteekent: ‘hier is niemand, jong noch oud, die niet heeft te klagen.’ Natuurlijk is de bedoeling: ‘Ieder, zoowel jong als oud, heeft te klagen.’
wroeghen - klagen, aanklagen. Het ‘wroegen’ van het geweten wil dus ook zeggen het ‘aanklagen,’ het ‘beschuldigen.’
R. 114. dat - wat.
R. 115. over - voor. Nog heden wordt in sommige streken van ons land (o.a. in Rotterdam) ‘over’ in de beteekenis van voor gebruikt.
R. 116. mine. - De mijne. ‘Mine’ moet hier bepaaldelijk als bezittelijk voornaamwoord (vrouwel. enkelv. 1e naamv.) worden opgevat en niet als de tweede naamval van het persoonl. voornaamwoord.
R. 117. bie mire list - door mijne list; ‘miere’ is derde naam-