Noord en Zuid. Jaargang 9
(1886)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOverzicht van Tijdschriften.Loquela: (12 April, 1885.) - Een merkwaardig artikel over donderbotte, donderbare, donderbaard, sempervivum tectorum, in verband met barba Iovis, joubarbe, enz. - Ze gebruiken dat land voor nieten = zij hebben dit land voor niets in gebruik, - en ze'n gebruiken dat land voor nieten = zij maken geen gebruik van dat land: twee voorbeelden, die de noodzakelijkheid van het loochenwoordeken en moeten bewijzen. De schrijver vergeet dat gebruiken in ieder voorbeeld eene andere beteekenis heeft. Daarbij doet het tweede voorbeeld twijfel bij mij ontstaan; ik geloof niet dat het anders kan luiden dan: ze'n gebruiken dat land voor niet; immers voor nieten is eene bijwoordelijke uitdrukking, beteekenende kosteloos. In 't Nederlandsch is de verwarring zonder en toch onmogelijk, daar men in den laatsten zin tot bezigt in plaats van voor. - gulferen, frequent. van gulpen. - Ter gelegenheid van nieuw- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||||||||||||||||||
mane worden eenige sporen van manedienst aangegeven. - Bij ontrustig = onrustig, wordt opgemerkt dat de Westvl. dikwijls ont zeggen voor on, en dan verder ant voor ont: zoo behouden zij het verschil. - Men vraagt de beteekenis van típ-ental in het kinderrijmpje: Bingbalong, de klokjes luden:
Wien is er da dood?
Tipental, e mannigje,
't En ha noch potje nog pannegje,
en men haalt ter vergelijking aan terpentee = terdt-op-m'nen tee = treedt op m'n teen. - Uitdrukkingen als noch tuig noch toog (= noch gerief noch uitzicht), noch top noch teil (= noch kop noch staart), zonder uit of ende (= zonder slot noch einde) worden bestafrijmde wederwoorden geheeten. Die benaming is zeer gelukkig, en wij wenschten dat ze met de kwelspreuken van vroeger ingang in de taal vond. Nr. 1 (Mei, 1885). - Van het kinderrijmpje onder beekenen aangegeven ken ik de volgende variante: Eeken, beeken, berken hout,
Wien is er hier zoo stout,
Die mij leeren liegen zoud?
Ik wil wedden om en vaan
Dat er twintig schreven staan.
Terwijl men dit opzegt maakt men bij ieder der vier heffingen der vijf verzen eene schreef. Beeken = berken; = leeren liegen = van leugen overtuigen; - (vaan) = eeno maat, vier mengel (d.i. vier liters, acht pinten of twee stoop); men wedt dus om vier mengel bier, ook, zegt Loquela, schrijft men vijf vaantjes, d.i. vier streepjes. Bij 't kaartspel echter of in 't tellen is een vaan vier strepen met eene vijfde er door; men zal dus bij het opzeggen der vier eerste verzen de strepen niet nevens een, maar onder een zetten, en bij het vijfde vers ieder groep van vier strepen doorstrepen, zoodat men niet vijf vanen van de eerste, maar vier van de tweede soort hebbe. Bij keersgieter wordt aan de Noord-Nederlanders verweten, - en niet ten onrechte, dat woord voor kaarsmaker te hebben laten varen, - en bij zeuren = valsch spelen, het ook niet meer te willen, ofschoon het Kiliaen opgeeft. Het woord staat toch in Van Dale. Daarbij komt natuurlijk een kleine uitval op het Nederlandsch van over de (sic) Moerdijk, dat lief taaltje daar! - maneloop en Maanloopig worden voorgesteld, voor maanblind, enz. - Vislokke of vitlokke, nl. vetlok, eng. vetlock, haarlok aan de koot (Wvl. slegel) van het paard, wordt afgeleid van vitsen, vitten = d. fesseln, im- | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||||||||||||||||||
mers koot is fessel in 't Duitsch, dus ‘dat deel van den voet waar 't peerd den weideband aangeleid wordt.’ Die afleiding is vernuftig en juist, maar de gelegenheid om den Hollanders aangenaam te zijn, kon men ook hier niet laten ontsnappen: ‘De Hollanders eindelijk hebben aan vetlok alleen, zoo 't schijnt, boek- en burgerrecht willen verleenen, achtende misschien dat het w. met vet (adeps, pinguedo) iets te schaffen had, 't gene teenemaal valsch is.’ Is dat niet kluchtig? De Westvlamingen zijn veel wijzer; bestaat bij hen veste (kleedingstuk) nevens veste (verschansing), dan is het niet omdat ze de verschansing aanzien als de kleederen der stad, of de jas als de verschansing van het lichaam, maar omdat ze in hunne taal tweelingen (!) bezittenGa naar voetnoot1), zooals Nr. 2 (Wiedmaand '85) met eene lange lijst bewijst. Zonderlinge tweelingen, waarvan de eene eene Germaansche, de andere eene Romaansche moeder heeft. Mr. Dupont van Parijs en Mr. Dupont van Berlijn komen elkaar bijgeval te Brussel tegen: tweelingen heet dat in de taal van Loquela. In dit zelfde nr. 2 wordt op de vraag waarom Hollanders en Brabanders ja, Vlamingen echter neen zeggen op: ‘zijn er maar drie?’ geantwoord dat de eersten de ontkennende waarde van ‘zijn er maar drie?’ niet meer voelen, omdat ze het loochenwoordeken en (dat arm, lief en-neke!) verloren hebben, terwijl de Vlaming daar nog volkomen thuis in is en zegt: ‘En zijn er maar drie?’ Die uitlegging houdt rekening noch van de waarde van ja en neen noch van de juiste beteekenis der vraag. Ja en neen zijn beide bevestigende bijwoorden, het eerste voor een siellig, het tweede voor een ontkennend antwoord; als men ja of neen gebruikt, behoeft het antwoord niet meer uitgedrukt, omdat deszelfs natuur dus gekend is. In dit geval is het antwoord der Hollanders en Brabanders een stellige zin, dit der Vlamingen een ontkennende. Immers ‘zijn er maar drie?’ beteekent: ‘Zijn er geene, tenzij drie?’ en daarop kan men met dezelfde bedoeling bevestigend en ontkennend antwoorden. Nr. 3 geeft als iets nieuws het gebruik van 't lidw. bij de aanwijzende voornaamw.; de deze, enz., ter gelegenheid van Johannis de Brunes Emblemata, waaruit wij ook leeren dat men mag des hert zeggen, ‘op zijn oud vl.’, gelijk des heiligen geest. Ook voor den Vlaming, die hoort des heiligen Geestes. Amen en het nazegt, is daarin de oud vl. genit. des h. Geest en het nieuw hollandsch te zamen, want op zijn oud vl. zegt hij dat te gåre. - Hemelmate = hemelsbreedte - Belangrijke mededeelingen over Hondshout = Rhamnus frangula. - Staal geeft stavel, stapel en misschien estaminet langs stabelet heen! - Verpekken = met den bek uit | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||||||||||||||||||
den weg houden, impetere rostro. In 't nederlandsch heeft Loquela dat woord niet kunnen vinden noch een ander om dezelfde gedachte uit te drukken (zij heeft vergeten in Van Dale te zien), en geeft daarvoor als reden op, dat men over den moerdijk misschien niemand of niets verpekt, tenzij dat ‘ongeijkt’ Neerlandsch en die onverhollandschte Vlamingen!! Onder Tegenkomsten, Brieven etc. wordt een brok aangehaald van Dr. Joh. Winkler's artikel uit Nr. 27 (20 Juni '87) van den Nederl. Spectator over het recht en de uitmuntendheid der tongvallen en bepaaldelijk des Westvlaamschen, om ieder in hun gebied als letterkundige taal gebruikt te worden. Het nieuwerwetsche schoolmeesters-hollandsch is eene sterk hollandsch getinte, stijve en gewrongene boekentaal. Men merke wel op dat de Fries Winkler dien raad in 't Nederlandsch geeft, evenals hij al zijn werken in 't Nederlandsch schrijft.Ga naar voetnoot1) Nr. 4. Afspichten frequentat. van afspieden. - Apothékeren = hulp van den apotheker gebruiken. Iets dergel. docteuren. Men kan er meesteren bijvoegen, dat ten andere met dokteren in 't Nederlandsch bestaat. - Vervolg op Hondshout, - Peerdekop = wanstaltige wolkstapel, die onweder verkondigt. - Vlaschaard = 1. vlasakker, 2. laken dat vlascht, dat ruw is. - Wisselen = veranderen van stap in zijn gang, sprekende van een paard. Dat woord heeft Loqula nog nooit in de woordenboeken gezien. Kunt ge raden, lezer, welke volgens haar de reden is, waarom dat woord niet in de woordenboeken staat? Omdat degenen die het kennen, geene woordenboeken maken, en omdat degenen die woordenboeken maken, het woord niet kennen. Die lapalissade staat te lezen kol. 30, Nr. 4, Oestmaand 1885! - Zeewinden = kalverziekte, pneumatosis of tympanismus. - Vergroeide doopnamen zijn namen uit verscheiden ineengesmolten saamgesteld, als Coppenolle = Jakob-Arnold, enz. Voorbeelden op kol. 22 en 31 van 1885. - Onder Tegenkomsten, Brieven etc. wordt de spelling verkijskassen verdedigt tegenover een Limburger, die wil verkiskassen schrijven. De Limburger heeft gelijk, wel te verstaan zoolang als de Westvl. school geene Westvl. spelling zal uitgevonden hebben, maar voort de algemeen Nederlandsche zal gebruiken, gelijk ze tot nu toe gedaan heeft, Immers in samenstellingen gevormd uit een reduplicatie met ablaut wordt de i (Nederl. ie-klank, Westvl. ij-klank) verbeeld door i in gesloten, door ie in open lettergrepen, bijv.: rimram, ziegezagen. Nr. 5. 't Zal grooten met groeien en met hijsten en trijsten (met lappen en leesten) zijn wederwoorden. - Planckaert is vervorming door volksetymologie van Pancratius; nog worden aangehaald kortereize = cortège, Slambroucks schure = chambre obscure, en het | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||||||||||||||||||
volksrefreintje j' heeft gaten in zijn leerzen = Ha! qu'il est à l'aise. - Opsomming van uitdrukkingen met te: te goelijks, teerst (zuerst), tevens, te gansch, enz. - Vluchten, wisselgedaante van vlechten = zijn weg vinden, ergens door heenschuiven, sprekede van een tap. - Zwak, zwakken, heel eigenaardig in hunne beteekenis van buigzaam en buigzaam of behendig zijn; - den zwak = 1. het schokken van een wagen bijv., 2. de stap. - Onder Tegenkomsten, Brieven etc. wordt de dood gemeld van pastoor De Bo, schrijver van het Westvl. Idioticon. Het afsterven van den geleerden Westvlaming op 24 Augusti 1887 is een groot verlies geweest voor de Nederlandsche taalkunde. Nr. 6 is weinig belangrijk. Dresserije = tregorie, gerwekamer, sacristie. - Ellekeutje = elleboogsknokkel, olécrâne. - Loesse, lat. lochea, waalsch lose, fr. louche (origine inconnue, zegt Littré) zijn van één oorsprong, namelijk loete (se is een uitbouw!) = knorrestok, roerstok! Evenzoo is in pollepel, pol = globus, in plaats van pot. - Verenkelen beteekent volgens Kramers slechts enkel maken; Loquela betreurt nergens den wordenden zin van 't woord geboekt te vinden. Het is echter algemeen gekend dat werkw. met ver van adject. gevormd tevens beteekenen de hoedanigheid krijgen en geven. - Onder Brieven, Tegenkomsten drie uittreksels uit Rond den Heerd en J. Winkler's Geslachtsnamen, om te bewijzen dat het Nederlandsch een stijve schoolmeesterstaal is, en dat de Westvl. school in haar streven gelijk heeft!! Nr. 7 Bille = een der weerspleten van een vrucht, cuisse de noix. Het woord zou hier zijn oorspronkelijke beteekenis hebben, daar het, volgens Loquela, komt van billen = bikkelen = bikken, bekken = met den bek, de tanden splijten. De beteekenis van het lichaamsdeel komt hier niet tusschen; die is ten andere zelve eene afgeleide, steeds volgens Loquela. Dat dit onwaar is, hoeft hier wel niet bewezen. - Catsaennde-dreve = castanje-dreve, waaruit volgt dat st kan ts worden! Vele toepassingen komen als toemaatje bij. - Onder Onderhavig vernemen wij dat de h een spiritus lenis is, terwijl spiritus asper eerder onze spirans is! Immers de Vlaming kan niet aanblazen; het juiste verschil tusschen spiritus lenis, spiritus asper en spirans, daarvoor is zijn oor niet vatbaar; g en h zijn voor hem hetzelfde, en hij is verwonderd als een Duitscher hem niet verstaat, wanneer hij drie, vier h's naareen wegsmoffelt of door g's vervangt. Die gelegenheid kon Loquela niet laten ontsnappen om degenen die aspireeren, of trachten te aspireeren, gelijk in de stijve Nederlandsche boekentale, als schiergeleerden te bestempelen. - Op schuit = te wege, imminens. Daarbij andere spreekwijzen aan den waterweg ontleend. Daaronder: het gat uit gaan d.i. het zeegat. Wij weten niet wat het zeegat is, maar wij kennen het gat van den timmerman, d.i. de deur. - Smijten, bij | ||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||||||||||||||||||
de ijzerwegarbeiders = een wagen een stoot geven om hem dan alleen te laten voortrollen. - 't Doe 'k = it does, I (had, was, enz.), in plaats van 'k doe = I did, om bevestigend te antwoorden op eene ontkennende vraag, of ontkennend op eene bevestigende, in vorm van een oordeelenden zin uitgedrukte, vraag. - Tijtgat, eigennaam. Joh. Winkler denkt aan de tijd gaat, hora ruit; - Loquela zet vooruit tijd gehad (in 't Westvl. uitgespr. tijd-g'ad), naar aanleiding van de namen Tijdgenoegh en Altevroegh. Liever echter zou ze nog een ander uitlegging willen. Tijtgat wordt bij de Walen Titéca, Titécat; éc is sc, dus Tijdskate = Kate (d.i. kot, hut) van Tijde (Titus). Bij dit Nr. ligt een Bijblad, dat geeft 1. prospectus en inschrijvingsbriefje op Loquela en den herdruk der vorige jaren en Ons oud Vlaamsch of Het Vl in Frankrijk. Uit dit prospectus vernemen wij dat voor de schrijvers van Loquela de tale de tale is, gelijk de sterren de sterren zijn! - 2. Aanbevelingen; - 3. Ontvangsten; - 4. Antwoorden - en 5. Vragen. Die schrijven wij hier over: Men verzoekt vriendelijk toezendinge van woorden beginnende met het stemzaatlooze (= ongeklemtoonde) per (als perduit, perdoef, enz.). - Hoe zegt men eigentlijk: ‘Hier is 't comptant de pekele,’ of ‘comptante pekele!’ En wat is dat? - Kent er niemand den uitroep Verduit! Verdoot? - Wat heet men blend zaaien? - Wat heet er de makelare, in eene akernote (okkernool, walnoot)? - Wat is ippendip, ippentip te zeggen? - Wie weet er den kunstname van den visch die te Oostende naaldevisch geheeten wordt? - Wat wilt dit zeggen: Te Lichtemesse zijn de kloejen of de kloenjen rijpe? Op de voorlaatste vraag kunnen wij antwoorden, dat daar bedoeld wordt de syngnathus acus van het geslacht der lophobranchii. Wij hebben hiervóór ons een lijst, overgeschreven, wij weten niet waaruit, des poissons que l'on pêche sur les côtes d' Ostende, d' après
Saxo. |
|