Noord en Zuid. Jaargang 9
(1886)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAbsolute Naamvallen.Ga naar voetnoot2)Uit de weerlegging door den hr. F. van mijn artikel over absolute naamvallen blijkt voor mij, dat die heer niet alles gelezen heeft wat ik daar schreef, en niet alles begrepen heeft wat hij las. Misschien was ik noch aantrekkelijk, noch duidelijk genoeg. 1. Ik wordt beschuldigd van don Quichotisme, omdat ik eene vraag zou behandeld hebben, die reeds lang opgelost is, en dus acta egi. 2. Ik zou het technieke woord absoluut anders opgevat hebben dan het behoorde, en onder ééne rubriek zaken gebracht hebben die niet samen kunnen gaan. | |
[pagina 96]
| |
Om met die tweede opmerking te beginnen, die op een citaat uit Goszrau steunt, zal ik bekennen dat ik hetzelve in den samenhang niet heb kunnen naslaan. Dit ergert mij nochtans, want het is mij niet duidelijk. Ik heb moeite om te gelooven, dat het beteekent dat de ablativus absolutus zóo zou heeten, omdat hij geen vaste plaats heeft in den zin. Dan immers zouden alle ablatieven, ja alle naamvallen steeds absoluut zijn, omdat ze naar verlangen des schrijvers bald vorn, bald in der Mitte, bald am Ende des Satzes kunnen gezet worden. Dat mijne opvatting zóó buitengewoon niet is, wil ik op mijne beurt door eenige citaten bewijzen. 1. Grimm: Deutsche Gr. IV (1831.): ‘Absolute casus sind welche nicht regiert werden. wenn ein casus weder abhängig zu machen ist von dem herrschenden verbo, noch von einem nomen oder einer partikel des satzes, so verdient er jene benennung, er tritt, für sich bestehend, in den satz ein. solche absolute casus haben die natur des adverbs.... jedwedes adverb könnte in einen selbständigen (sic) satz entfaltet werden (blz. 887). - Op blz. 888 spreekt hij van absoluten begrif. 2. Diez: Gr. d. L. Romanes, trad. Paris, III, 111, gebruikt de uitdrukking: accusatif absolu, geeft onder andere voorbeelden: il vint les bras nus; en allemand er stand da den Mund offen, - en voegt er bij: l'adjectif est attribut. Wat beteekent dat, tenzij dat subst. en adj. hier in de betrekking staan van gezegde tot onderwerp, hetgeen, wat de hr. F. ook bewere, zonder verbum finitum voldoende is om een oordeel, sententia uit te drukken. 3. Brill: Spr. (1863), II, 145: In levendigen stijl wordt somwijlen een zelfst. naamw.... als ware het buiten het zinverband geplaatst, enz.: Zelfzucht, zij is de pest der maatschappij; - blz. 146: Het dus buiten het zinverband vooropgeplaatste zelfst. naamw., enz. Brill heeft zeker niet voorzien, dat de hr. F. hem eens zou zeggen dat de taal, waarvoor zijne uitleggingen gemaakt zijn, onzin is. 4. Blatz: Neuhochd. Gramm., 573: Absolut oder beziehungslos heiszt derjenige Accusativ, der nicht mit einem Satztheile in grammasischer Verbindung steht; - onder andere voorbeelden: schlich Möros, den Dolch im Gewande. 5. Kern: Handleiding, II 55: Eindelijk komt in ons taaleigen de genitief onafhankelijk van een ander rededeel voor als bijwoordelijke gen., enz. 6. Hoffmann: Elementargr, 155: Absolute Casus nennt man diejenigen Casus, welche im Satze von keinem einzelnen Worte deutlich regiert werden. 7. Gesenius: Hebr. Gr. (Kautsch 1878), 312: Die kräftigste Hervorhebung eines Substantive.... erfolgt in der Weise, dass es absolut voran (an die Spitze des Satzes) gestellt, enz. - Uit | |
[pagina 97]
| |
die zinsnede volgt wel, dat absolut en voran niet hetzelfde zijn. Het spreekt van zelf dat dit moet verstaan worden cum grano salis, en dat een woord, hetwelk gezeid wordt buiten het zinverband te staan, er toch beter gekomen is dan een hond in een kegelspel. Het is algemeen gekend, dat de empirische methode der oudere spraakkundigen dikwijls fantastisch was, en hunne uitleggingen dikwijls uit de lucht gegrepen. Maar zijn er de nieuwe steeds verstaanbaarder om? De taalphilosophie is nog niet uitgemaakt; de indo-europeaansche syntaxis is nog verre van uitgeleid; heel dikwijls zijn de nieuwe theorien uiteenzettingen van logische opvattingen der spraakkundigen, in plaats van verklaringen van stellige feiten, en mogen maar aanvaard worden sous bénéfice d'inventaire. Naar de opvatting die uit deze ciaten volgt, kan het woord absoluut op de 3 eerste rubrieken van mijn artikel wel passen; toch pastte ik het uitdrukkelijk slechts op de eerste, en gaf aan de andere ook andere namen, dus zoo: 1. absolute, 2. alleenstaande, 3. expletieve, 4. abstrakte naamvallen; de uitleggingen in ieder rubriek volledigen het bewijs dat er verschil, en welk verschil er voor mij was. Dan begrijp ik niet hoe de hr. F. kan beweren, dat ik absolute naamvallen heb meenen te zien, waar er geen zijn, namelijk in rub. 2, 3 en 4 (want over rubriek 1 is hij het met mij eens), daar toch die drie rubr. voor naam en uitleggingen van de eerste verschillen. Ik heb ja al mijn rubr. onder den naam absolute naamv. vereenigd, en dan, om de verhouding van species tot genus tusschen rubr. 1, en den titel te bewaren, in die rubr. de woorden eigenlijk absolute naamv. gebezigd. Te dier gelegenheid schermt de hr. F. met de uitdrukking oneigenlijk abs. naamv., die ik niet gebruikte, maar die hij toepast op de drie andere rubr., en die volgens hem beteekent niet-abs. naamv. Daaruit zou volgen dat het woord eigenlijk uit het woordenboek mag geschrapt, en dat er eens dient te velde getrokken te worden tegen de spraakkundigen, die het hoofdstuk der samengestelde woorden durven verdeelen in eigenlijke en oneigenlijke samenstellingen, d.i. samengestelde en niet-samengestelde woorden! Een eigenlijk absolute naamval is degene wien het spraakgebruik dien naam geeft, en die hem ook verdient; de oneigenlijke schijnt hem te verdienen, of heeft hem toch. In hooverre de naamv. van mijne rubr. 2, 3 en 4 dien naam verdienen blijkt duidelijk uit mijn eerste opstel, dat door de citaten van hooger nog opgehelderd wordt. Hebben ze dien naam ook werkelijk? Mijne alleenstaande naamv. (rubr. 2) heeten absoluut bij Grimm, Diez, Blatz, Hoffmann, Whitney (Ind gr.); mijne expletieve (rubr. 3) heeten ook zoo bij Gesenius, Van Helten (Vondels taal II), Brill (niet hier | |
[pagina 98]
| |
met het woord absoluut, maar met de omschrijving: buiten het zinverband vooropgeplaatst); mijne abstrakte (rubr. 5) heeten bij Andresen (Sprachgebrauch u. Sprachrichtigkeit) absolute Nominativform, waar het woord absoluut betrekking heeft, niet op de beteekenis noch op het gebruik, maar op den vorm van den naamval. Dit alles dus om den titel van mijn opstel en mijne opvatting van het woord absoluut in rubr. 1 te rechtvaardigen. Daarbij wil ik nog uitdrukkelijk aanmerken, wat ten anderen uit den toon van rubr. 1 duidelijk blijkt, dat deze rubriek alleen daar is om hare plaats in de reeks mijner opsommingen niet open te laten. De door mij behandelde vraag heb ik nooit als nieuw aangegeven, toch is mijn opstel niet overbodig. Ik wilde wel dat de hr. F. mij de wetenschappelijke spraakleer aanduidde (om van handboeken te zwijgen), die al de door mij aangeroerde punten behandelt. Hier vindt men iets, elders weer wat anders, en gewoonlijk wordt er niet op gewezen dat het gebruik van den naamval in het behandelde punt afwijkt van het gewone, ik ging zeggen het natuurlijke gebruik dezes naamvals. Zoover mij bekend is, wordt de vraag nergens volledig noch uitdrukkelijk genoeg behandeld. Dat geeft de heer F. ook toe, met te bekennen dat die stof ‘gedeeltelijk in vele spraakkunsten besproken wordt,’ dus in geene volledig, en in sommige niet. Welnu, eene stof ex professo en in haren omvang schetsen, die slechts in sommige boeken, al zij het ook vele, gedeeltelijk en naar eene andere opvatting behandeld is, heet voor den hr. F. gedaan werk herdoen. Noord en Zuid is niet een tijdschrift voor beginnelingen. Zijn lezers, dacht ik, zullen zelf wel ontdekken wat van mijn opstel in de handboeken reeds voorkomt. Ik wilde de aandacht op de gevallen roepen waar het gebruik van een naamv. niet duidelijk of in 't geheel niet beantwoordt aan het begrip dat wij van dien naamval hebben. Daarom ook is het dat ik ze buiten de regelmatige syntaxis der naamvallen zou willen behandeld zien. Ik deed niets anders dan de § schetsen; ik stipte het onderwerp slechts even aan, zooals de hr. F. mij dan ook toegeeft, en dit wel na gezegd te hebben dat mijn schrijven als zoodanig geheel overbodig was. Immers, is de vraag volledig uitgemaakt, dan was het tot alle weêrlegging voldoende, de lezers van N. en Z. en uw dienaar den weg te wijzen naar het oordeel der talrijke gezaghebbende spraakkundigen, die volgens den heer F. de oplossing in de wereld gezonden hebben. Eindelijk nog een paar opmerkingen over de laatste tegenwerpingen van den hr. F. Ofschoon ik gedaan werk leverde, heb ik toch eenige punten behandeld, die elders niet behandeld worden; maar die moeten ook niet: immers: 1. de absol. nom. is, volgens | |
[pagina 99]
| |
den heer F., een barbarisme (hij vergeet hier te zeggen dat volgens hem de absol. nom. geen absol. naamval is; hij vergeet nog dat ik op het einde van mijn opstel uitdrukkelijk gezegd heb, dat de § over de absolute naamv. ook hun gebruik zou te regelen hebben, waaruit volgt dat ik niet al mijn voorbeelden als toonbeelden gaf; toch heb ik ze niet zelf gesmeed, en in hoeverre juist de hier bedoelde voorbeelden barbarismen zijn, is nog niet bewezen); - 2. mijne voorbeelden van absol. acc., zegt hij, bevatten er geen, en zulke acc. bestaan niet (mijne citaten van hooger toonen dat niet iedereen zoo denkt); - 3. de absol. gen., gaat hij voort, bestaat slechts in eenige geijkte uitdrukkingen (heb ik niet juist hetzelfde gezegd in mijne rubr. 1?) en moet daarom niet uitdrukkelijk in de spraakleeren behandeld worden (en juist dit geval wordt in bijna al de handboeken behandeld!); - 4. de andere gevallen, beweert hij ten slotte, berusten op figuren, die geen stof voor de grammatica leveren (wat dan, als die ffguren slechts met syntaktische eigenaardigheden mogelijk zijn?). Ik gevoel me dus nog niet geneigd, mijne opvatting van de absolute naamvallen op te geven; eene volledige verdediging echter zou een monographie eischen. Ook blijf ik er aan houden dat ze voortaan een § in de handboeken krijgen. Met voortaan wil ik alleen zeggen in 't vervolg, nu de aandacht op het onderwerp geroepen is, en niet nu de quaestie voldoende door mij is uitgemaakt, zooals de hr. F. in dit woord meent te vinden: waar heb ik, 'tzij uitdrukkelijk, 'tzij anders, zoo iets gezegd? Ik beveel ten slotte den heer F. nog eens de zinsnede aan, waarmede ik dit artikel begon. J. Vercoullie. |
|