Spakerig.
(Noord en Zuid VIII blz. 100.)
Wanneer de dampkring vervuld is van nevel of rook, zegt men in deze streken: ‘'t is spakerig in de lucht,’ vooral hoort men dit woord in den tijd van den heibrand, veenrook of haarrook. Kiliaan en Meyer geven ons de verklaring: spaken: van droogte splijten, bersten, vaneen scheuren; spakerig, spakig: dor, droog, uitgedroogd van hitte; spakig of spakerig weder; heet weder, naar weder, hette daar het land van droogt en splijt; spakig land: gedroogd en gescheurd land.
Het woord heeft m.i. niets te maken met sparkelen: dit is eene letterverzetting met uitwerping van sprankelen, frequentatief van spranken, en dit weer denominatief van sprank, welk laatste afgeleid is van springen, sprang, gesprongen.
Hîlversum.
J.E.t.G.