R. 39. met goeden sinne. Datief. Sin is hier “verstand.”
R. 41. in. Tegenwoordig “op”. Vergel. ons “in den avond”, “in den nacht”, “in den morgen”, in de week’ enz.
Sinxen daghe - Pinksteren. ‘Sinxen’ is ontstaan uit ‘quinquagesima (dies) d.i.: vijftigste dag (na Paschen). Is ‘sinxen’ dus aan het Latijn ontleend, ‘Pinksteren’ dankt zijn oorsprong aan het Grieksche πεντεϰοστή (pentekostè), dat eveneens ‘vijftigste dag’ beteekent.
Sinxen daghe staat in den datief.
R. 42. bede... ende - zoowel... als.
haghe. Vrouwelijk, enkelv. 1e naamv.
R. 43. met groenen loveren. Datief plur. (voorzetsel met).
bevaen voor ‘bevangen’, evenals ons ‘gaan’ staat voor ‘gangen.’ ‘Bevaen’ beteekent hier ‘voorzien’, ‘bedekt.’
R. 44, 45. hadde ghedaen craieren. Eigenaardige, maar zeer juiste constructie, waar wij thans zouden zeggen: had doen craieren.
Craieren is ‘uitroepen’. ‘Het hof doen uitroepen’ wil zeggen, alom bekend doen maken, dat er aan het hof een groote bijeenkomst en vergadering van alle ‘Heeren’ zou plaats hebben.
R. 46. wanen. Niet in de beteekenis, die wij tegenwoordig aan dit woord hechten, maar in die van ‘denken’, ‘van plan zijn.’
hadde hys gheval - als hij het geluk had, als het geluk wilde. Eigenl. ‘als hij daarvan het geluk had’. De geheele uitdrukking is niet meer dan een stoplap.
R. 47. houden. In plaats van het Middelnederlandsch ‘dat hi waende houden’ zeggen wij nu: dat hij dacht te houden.
te wel groten love. Eigenlijk: tot zeer grooten lof. Dus: ter eere van zich zelf en zijn hof. ‘Lof’ staat in den derden naamval (wegens het voorzetsel te.)
R. 48. doe - toen.
tes coninx hove, voor ‘te des coninx hove’, tot (het) hof des konings.
R. 49. groot ende clene. Beide adjectieven zijn hier ‘sterk’, al schijnt groot sterk en clene zwak verbogen te zijn. In clene hoort de e tot het woord zelf en niet tot den uitgang. Naast clene komt echter ook reeds spoedig ‘cleen’ en ‘klein’ in gebruik.
R. 50. sonder - uitgezonderd, behalve.
R. 51. hi hadde. Aantoonende wijs. ‘Hebben’ is eigenlijk een zwak werkwoord; de onvolm. verleden tijd luidde regelmatig hab-da (in den 1en pers. enkelv.); ‘habda’ is door het toonloos worden van den uitgang en door assimilatie in hadde veranderd. Van hadde is later de laatste lettergreep geapocopeerd.
R. 52. hire voor ‘hi er’ (hij daar).
niet ne. Dubbele ontkenning.
dorste - durfde. Aantoonende wijs. De infinitief luidde ‘dorren’; van dit werkw. met opgeschoven verleden tijd werd een imperf. ‘dorr-de’ gevormd. Door overgang van den tweeden r des stams