Noord en Zuid. Jaargang 9
(1886)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMeede en Krappe.In No. 4 van den achtsten jaargang van dit tijdschrift komt op bladz. 264 't volgende voor: In eene oude kroniek lees ik, dat onder de kostelijkste vruchten, die Zeeland voortbrengt ook genoemd moeten worden ‘de Meede en de Krappe.’ Bedoelt men hiermede twee veldvruchten of moet men slechts aan Meekrap denken? M.v.B.
Hoogstwaarschijnlijk is hier slechts sprake van ons meekrap. De reden, dat de woorden ‘Meede’ (thans mee) en ‘Krappe’ (thans krap) van elkander gescheiden staan, is, dat ‘Meede’ de naam is van de plant als geheel, ‘Krappe’ de naam van den wortel (van waar kraprood en krappurper) en dat de ‘Meede’ als de nutaan- | |
[pagina 30]
| |
brengende plant de moeite loont, vermeld te worden, terwijl de ‘Krappe’ als het nuttigste deel niet minder mag worden verzwegen. J.P.V.
Toen ik vraag en antwoord gelezen had, dacht ik ongeveer 't volgende: de mededeeling is te vinden in eene ‘oude kroniek’, deze is dus gedrukt met de Oudnederlandsche (wil men Duitsche) letter; de w, staat wellicht omgekeerd en tengevolge daarvan leest de vrager Meede in plaats van Weede, want voor zoover ik mij herinner, vind ik in oude keuren veel gewag gemaakt van Weede en Meede, maar nergens wordt Krappe vermeld. De Weede toch (isatis tinctoria) werd vroeger zeer veel verbouwd, wegens de blauwe kleur, welke uit het blad kan gewonnen worden; later is zij geheel vervangen door de indigo. Niet alleen in Zeeland, maar ook in andere deelen van ons land werd zij bij groote boeveelheden aangekweekt; zij is eene tweejarige plant, welke in Juli bloeit en daar zij vóór den bloeitijd de meeste saprijke bladeren bezit, werd zij in Juni geoogst, waarom men aan die maand den naam van Weedemaand gaf.
Zoo ongeveer dacht ik, toen ik besloot mijne oude vrienden eens te raadplegen over meede, weede en krappe. Kiliaan werd het eerst opgeslagen. Bij hem vond ik: krappe, j. mee-krappe. Rubia. mee-krappe, meed-krappe. Rubiae radices comminutae. Dit antwoord is lijnrecht in strijd met dat van J.P.V. Immers Kiliaan verstaat door krappe de plant, door mee-krappe de gekneusde wortels. Ik ging verder terug. In het Reglement voor de scheepvaart en de heffing der tollen op het Zwin van den jare 1252 leest men o.a.:Ga naar voetnoot1)
Van daer men mede vaervet.
Eene cupe weeds .ij. d. .j. meese of eene tonne weeds .iiij. d. een tubbe met slipe. .ij. d. eist 't slijp ghegoten tscip overal. iiij. d. een scute met meeden. ij. d. een scip gelast met meeden. ij. d. een waghen gheladen met meeden es sculdich van elken paerde ij. d. en van den laste. j.d.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 31]
| |
In het Perkamenten-register, eene verzameling van oorkonden, welke berust in het archief te Aardenburg, vindt men o.a. den Toolnebrief van Ardemburch, welke, daar het laatste stuk uit dat register geschreven is in 1348, hoogstwaarschijnlijk dagteekent uit het einde der 13e of 't begin der veertiende eeuw. Daarin leest men als 1e artikel:
Van weede.
Een waghen met weede die lidet duer die poort ess. j.d'. van toolnen lidet duer die poort met scepe so ess een scip met eenen haneroedeGa naar voetnoot1) .iiij. d'. En een scip met eenen roede an die zide .ij.d'. Als 47e artikel leest men in denzelfden tolbrief: Elc vremde man die coopt Jof v'coopt meede in de poort die waghen ess j.d.' en̅ een scip iiij. d.' diese coopt en vten poorte voert ess van der mc̄. iiij. d'. lidet zoe in waghenen die waghen .j. d'. En̅ .j. scip ess iiij. d.' Smallegange in zijne Cronyk van Zeeland, bladz. 518, spreekt van eene keure door Karel V geschonken aan die van Ziericzee, waarin gezegd wordt, dat geen ‘Meede uit den lande van Schouwen vervoerd mag worden, ten zij die alvorens gekeurd zij binnen der stede op verbeurte van ‘deselve Meede.’Ga naar voetnoot2) Met dit alles was mij nog niet duidelijk geworden, wat men door Meede, wat door Krappe verstond. In de aangehaalde tolbrieven beduidt meede natuurlijk den wortel, omdat het loof van de plant waardeloos is en daarin hoegenaamd geen handel kan gedroven worden, terwijl ik nergens van Krap gewag vind gemaakt. Ik begon zelfs reeds eene veronderstelling te maken. 't Zeeuwsch-Vlaamsche Krap is in 't Fransch grappe. Men spreekt van een Krap razinen, van een Krap druven, van een Krap jănievers. De wortels van de mee groeien ook aan een tros: zou daaraan wellicht het woord meekrap zijn ontstaan te danken hebben?
Gelukkig herinnerde ik mij bij tijds, dat mee in 't Hoogduitsch vertolkt wordt door Krapp en dat er vroeger veel handel in mee op Duitschland werd gedreven. 't Was dus wel zoo waarschijnlijk, dat in die taal het woord Krap terug moest gevonden worden. Ik besloot eenige oude kronieken van Zeeland na te slaan. Vooreerst nam ik Dye Cronijcke van Zeelandt door Jan Jans Reygersberch, gheprent Thantwerpen binnen die Camerpoorte in | |
[pagina 32]
| |
den Mol bij die Weduwe van Henrick Peetersen. Int jaer MCCCCCLI, den vijfden dach van September. Daarin las ik op bladz. 43 reg. 8 v.o. Insghelyckx hebben sy (nl. de inwoners van Zierikzee) noch de Meeneeringe daer veel Luyden meede rijcke oft byster ghemaeckt worden, want se groot gelt costende is eerse gheplant, ghewiet, ghedolven ende in sacken ghebrocht wordt, waer toe groote Huysen ende stoven gheordineert sijn. Van Romerswal vond ik in 't zelfde werk opgeteekend, dat het zich ‘sterckelike plach te geneeren met meeneeringe.’ Steeds vond ik mee en nergens krappe.
Kort daarna kreeg ik van dat werk een nieuweren druk in handen, getiteld: De oude Chronijcke ende Historien van Zeelandt. Beschreven door wijlen Heer Jan Reygersbergh van Cortgene. Tot Middelburgh Bij Zacharias ende Michiel Roman, Boeckverkoopers, woonende op den Burght, in den vergulden Bybel 1634. Deze druk was woordelijk en letterlijk gelijk aan de reeds opgegevene: overal wordt gewag gemaakt van meede; het woord krappe komt daarin niet voor. Daar kom ik op de gedachte om ook de kroniek van Boxhorn eens te raadplegen. Zij voert tot titel: Chroniick van Zeelandt eertijds beschreven door d' Heer Johan Reygersbergen, nu verbetert ende vermeerdert door Marcus Zuerius van Boxhorn. Luctor et Emergo. (Zeeuwsch Wapen). Tot Middelburgh. By Zacharias ende Michiel Roman, Boeckverkoopers, woonende op den Burght, in den vergulden Bybel 1644. Dit werk is gedeeltelijk met de Duitsche letter gedrukt, gedeeltelijk met de Italiaansche en in een hoofdstuk, dat tot titel voert: Plantinge ende winninge van Mee ofte krappe, las ik op bladz. 112: ‘Neffens de terwe moet onder de kostelycke vruchten, die Zeelandt gheeft, oock ghestelt werden de Meede ende Krappe, die de verwers gebruycken.’ Blijkens het opschrift van het hoofdstuk moet ende vervangen worden door ofte. De inzender van de vraag, vroeg dus uit aardigheid naar iets, dat hij reeds wist en had daarom zijn vraag wel achterwege kunnen houden; maar al had ik nu ook den tekst gevonden, daarmede was de vraag nog niet beantwoord, die ik mijzelf had gesteld: Wanneer is het woord krap in gebruik gekomen en wat is het onderscheid tusschen mee en krap; waarom heeft krap het oudere, algemeen gebruikte mee deels vervangen, deels aangevuld? | |
[pagina 33]
| |
Ik ging weder aan 't zoeken en nam nu het Archief ter hand, uitgegeven door 't Zeeuwsch genootschap der wetenschappen. Daarin vond ik twee ordonnantiën op het delven, reeden en keuren van Meede, die mij op 't spoor brachten van een volledig antwoord. In een brief van Philips den Goeden aan ‘synen lieven ende getroven Rentmeyster van Bewester scelt, Baeliu, Scout, Burgermeijsters, Scepenen ende Raiden van onze Stede van Ziericxe’, deelt hij mede, dat er groote klachten gekomen zijn van de kooplieden, die met zijne onderzaten in Zeeland handel drijven in Meede, omdat zij veel gebreken vinden ‘beijde in crachte van vaerwe, en in andere deughden, die dieselve Meede sculdich is te hebben,’ waarom hij uit vrees dat de Meehandel zich zou verleggen ‘tot groten scaden ende afterdeele van den gemeenen oirbaar van 't voirs. Land van Zeelant,’ voorschriften geeft betreffende de volledige behandeling der Meede. In dit handvest, gedagteekend van den 23 Mei 1464, ontmoet men achttien maal het woord Meede. In de Keur op het bereiden en den handel in Meekrap, den 19 September 1480 uitgevaardigd door ‘Baliu, Burgemeesters en Scepenen van der stede van Reymerswale’, ontmoet ik voor de eerste maal het woord crappe. In deze Keur wordt ons medegedeeld, dat er verschillende soorten van Meede zijn; maar laat ik daaruit eenige artikels overschrijven. In den eersten. Alle meede die men te Reymerswale reedt die sal men droegen mit houte ofte mit colen alsoet den reeder dat gelieft ende mit colen opten ast opte boete van thien ponden zwarten. (2.) Item nijemant en sal crappe reeden daer meer aerden inne wesen sal, in elc hondert dan een of twee pont opte boete van twaelf groote van elker balen ende waert datter meer aerden inne ware tot vier ponden toe soe zoude men se koren voor omberoofde meede, ende waert datter meer aerden waer, dat waer op eene boete van twee scellinge groote en dan soude men si die eene ofte twee garingen ofsnyden ende vercoopent voor ongekoert goet. (3.) Item soe en salmen bijnnen Reymerswale gheene onberoofde meede bereijden noch oic ter koor brengen opte boete van thien £ zwarten, ten ware datter ijemant crappe deden koren die bij die koor nijet passeren en mochte maer als omberoofde gekoert worden die sal men alsdan teijkenen mitten teijkene expresselic daertoe geordineert. (4.) Item in die gemeene meede en sal nijet meer aerden inne wesen in elc hondert dan zes ℔ opte boete van 12 groeten ende is dair beneden seven pont inne soe sal men se koren voor gemeene meede ende isser seven pont inne of daerboven tot thien pont toe soe sal men se koren voer corte meede en isser meer aerden in dan thien pont elc hondert dat is op eene boete van twee scellingen gr | |
[pagina 34]
| |
van elker balen ende dan soe sal men se die eene of twee garingen ofsnijden ende vercoipen se voir ongekoert goet. (5.) Item in de corte meede en sal nijet meer aerden in wesen dan thien pont ende waer daer meer aerden in dan thien pont dat waer op de boete van 12 gr van elker balen ende dan zoude men se vercoopen voer baellioen. (8.) Item soe salmen reeden twee balen crappen ende die derde balen gemeene meede. (9.) Item soe sal men maken die thiende bale corte meede op de boete van thien pont zwarten. (10.) Item soe sal men die crapbalen van vier ellen en anderhalf vierendeel lakens tot zevendalf vierendeel breet wesende ende nijet meerdere des en sal men geene dwers 't laken maken op de boete van twee scellingen gr. Uit het aangehaalde ziet men, dat de gedroogde wortel verdeeld werd in krap, onberoofde meede, gemeene meede, corte meede en baellioen, al naar gelang hij van betere of mindere hoedanigheid was. Deze verdeeling bestaat nog tegenwoordig met dien verstande, dat corte meede en baellioen vervangen zijn door mullen. Aangezien, gelijk ik reeds opmerkte, in meede een levendige handel werd gedreven met Duitschland, is het meer dan waarschijnlijk, dat in 't laatst der vijftiende eeuw het Duitsche woord Krappe aan die kwaliteit werd gegeven, welke als zijnde de beste, ook het meest in den handel werd gebracht. De Keur van Reymerswaele is ook nog belangrijk voor 't woord Retzine, voorkomende in art. 24, waar men leest: Item soesal men gheene meeden koren die men stampt van Retzine dat van buijten coemt het en waer gedroeght mit houte ofte mit colen. Dit Retzine = racine is nog steeds voor den gedroogden wortel in gebruik. Uit een en ander kom ik tot het volgende besluit: Meede is de oorspronkelijke Nederlandsche naam, niet alleen voor de plant in haar geheel, maar ook voor de verfstof uit den wortel getrokken. Krappe, de Hoogduitsche naam voor meede, is door den handel toegekend aan de beste kwaliteit van den gedroogden wortel. 't Veelvuldig gebruik van meede en krap heeft eindelijk de pleonastische samenstelling doen onstaan, die nu algemeen in gebruik is. Opmerkelijk is het, dat de behandeling van de Meede, zooals die voorgeschreven wordt door de Magistraat van Reymerswaele, welke stad al ruim 3 eeuwen door de Schelde is weggespoeld, van die, welke tegenwoordig in Schouwen en Duiveland nog gebruikelijk is, in geen enkel opzicht verschilt. G.A. Vorsterman van Oyen. |
|