Op dezelfde bladzijde lezen wij:
‘Met nevels betogen. - Betogen, verl. deelw. van betien of betiegen, enz.... Betogen beteekent bedekt, beneveld.’
Betogen, beteekent daar niet bedekt, maar wel betrokken; met nevels betrokken, zooals men zegt: de lucht is met wolken betrokken, of, de hemel is overtrokken.
Dat het oude werkwoord tiegen, trekken, voortgaan, beteekent, blijkt uit al de afgeleide en samengestelde woorden, welke in onze taal ervan zijn overgebleven. Zulke zijn tocht (luchttrek) intocht, optocht, uittocht, doortocht, veldtocht, legertocht, krijgstocht, zegetocht, hertog (voor heirtog, legeraanvoerder) voortgetogen, weggetogen, doorgetogen, heengetogen, opgetogen, ingetogen, enz.
Uit al die voorbeelden blijkt ook dat de oude vorm wezenlijk tiegen is, en niet tien of betien. Dit laatste is een ander verouderd woord, dat men bij Van Maerlant en zijne tijdgenooten aantreft in den zin van handelen, doen, begaan, en nog overgebleven in ons betijen, zooals men zegt: Laat hem maar betijen.
Klikspaan en kliksteen, beteekenen beiden verklikker, overdrager. Waarschijnlijk nemen beide woorden hunnen oorsprong in de middeleeuwsche gewoonte, van in de vertrekken geheime luisterhoeken te maken. Zoo is in denzelfden zin de zegswijze bekend: Er zijn latten aan het huis, en ook wel: wees voorzichtig; de steenen (de muren) hebben ooren.
Als men nu nog spreekt van latten, steenen en muren, welke ooren hebben en geheimen kunnen uitbrengen, hebben onze voorouders zeer wel aan spanen (of spaanders) en steenen kunnen denken, die verklikkers speelden.
Antwerpen.
Frans Willems.