Noord en Zuid. Jaargang 8
(1885)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBrederoo's ‘Klucht van de Koe.’Na mijne mededeelingen omtrent de bronnen tan Brederoo's ‘Molenaer’, past het een woord te zeggen, omtrent die, uit welke hij de fabel zijner ‘Klucht van de Koe’ putte. Dit vraagstuk is uiterst gemakkelijk op te lossen. Wijlen Mr. J. de Witte van Citters heeft er in den ‘Nederlandschen Spectator’ (1872, blz. 330-332) | |
[pagina 70]
| |
op gewezen. Bij het doorlezen van ‘Nouvelles récréations et joyeulx devis de Bonaventure des Périers’, trof hem het 98ste verhaal. Men vindt daar het volgende: ‘D'un larron qui eust envie de desrober la vache de son voisin.’ ‘Un certain accostumé larron ayant envie de desrober la vache de son voisin, se leva de grand matin, devant le jour et, estant entré en l'estable de la vache, l'emmene, faisant semblant de courir après elle. A tel bruit le voisin s'estant esveillé et ayant mis la teste à la fenestre: ’Voisin dit ce larron, venez-moy ayder à prendre ma vache, qui est entré en vostre court pour avoir mal fermé vostre huis. Après qui ce voisin luy eut aydé à ce faire, il luy persuada d'aller au marché avec luy (car demourant en la maison, il se fust appercue du larrecin). En chemin, comme le jour s'esclaircissoit, ce pauvre homme recoignoissant sa vache luy dit: “Mon voisin, voilà une vache qui ressemble fort à la mienne.” - “Il est vray, dit-il et voilà pour qoy je la meine vendre, pource que tous les jours vostre femme et la mienne, s'en débattent, ne sachant laquelle choisir.” Sur ces propos, ils arrivent au marché; alors le larron, de peur d'estre descouvert, fait semblant d'avoir affaire parmy la ville et prie son dict voisin de vendre ceste vache le plus qu'il pourroit, luy promettant le vin. Le voisin donc la vend et puis luy apporte l'argent. Sur cela, s'en vont droict à la taverne selon la promesse qui avoit esté faicte; mais, après y avoir bien repeu le larron trouve moyen d' évader laissant l' autre pour les gaiges.’ Dat deze novelle van Bonaventure des Périers de bron van Breêroo's eerste klucht is geweest, valt moeilijk te betwijfelen. De lezers der Klucht van de Koe zien er tevens uit, hoe meesterlijk de jonge, Amsterdamsche kunstenaar deze stof tot eene klucht omwerkte. In de Fransche novelle - ook deze is niet oorspronkelijk - treden twee buurlieden op. Dat de een de koe van den ander steelt klinkt vreemder, dan Brederoo's opvatting, die dood eenvoudig een vreemden ‘Gauwdief’ te Ouderkerk aan den Amstel doet verzeilen, om hem de praktijk te doen bewijzen van het spreekwoord: ‘L'occasion fait le larron.’ Deze Gauwdief kan aan het slot der klucht met veel meer waarschijnlijkheid verdwijnen dan de buurman, die getrouwd is en vee nahoudt, uit de Fransche novelle. Doch vooraf dient onderzocht hoe Bonaventure des Périers aan zijn verhaal is gekomen. Van dezen geestigen Franschen prozaschrijver is het nog niet bekend, waar en in welk jaar hij geboren werd. Met zekerheid kan men aannemen, dat zijne geboorte aan het eind der vijftiende eeuw valt, zijn dood in het midden der | |
[pagina 71]
| |
zestiende. Het staat vast, dat hij uit Bourgondië geboortig is, dat hij zeer arm was en zeer vlijtig studeerde in zijne jeugd. Vooral was hij een uitmuntend kenner der Grieksche en Latijnsche talen, zooals het een vurig aanhanger der Italiaansche Renaissance destijds betaamde. Hij diende bij groote heeren, maar worstelde zich niet uit zijne armoede. Eindelijk kwam hij valet de chambre in dienst bij de groote beschermster van letterkundige kunst, Marguerite d' Angoulème, Koningin van Navarre. (1532). Weldra werd hij haar secretaris en schreef hij hare beroemde novellen in het net, met verzoek ze wat te ‘betuttelen’ - als Tesseltje aan Hooft vroeg. De Koningin van Navarre - die somtijds Marguérite de France, of Madame genoemd wordt, omdat zij de zuster was van François I, soms ook Marguerite de Valois, of d' Angoulème heet, omdat zij de dochter was van den Graaf d' Angoulème - had, om zich te troosten over hare huwelijksongelukken zich met hare uitgebreide taalkennis op de kunst van dicht en ondicht te schrijven toegelegd. Navolgster van den ‘Decamerone’ (1348-1353), van de ‘Cent Nouvelles Nouvelles’ (1432) zou haar ‘Heptaméron’ (1558) vooral door hulp van Bonaventure des Périers geboren worden. De inhoud harer novellen is evenmin stichtelijk als die van Boccaccio's verhalen, schoon bij den laatste op de honderd er ten minste dertig voorkomen, die zonder gevaar aan de leergierige jeugd kunnen worden voorgelezen. Bij de Koningin van Navarre kan men uit de 72 novellen er minstens evenveel tot hetzelfde doel uitkiezen. De overigen handelen over ‘galante’ avonturen van edellieden, priesters en monnikken. Men heeft de meening verdedigd, dat de ‘Nouvelles’ der Koningin van Navarre alleen onder hare leiding zouden zijn geschreven door haar secretaris Bonaventure des PériersGa naar voetnoot1); dat zij er de patrones van geweest is, op dezelfde wijze als men (ten onrechte) de ‘Cent Nouvelles Nouvelles’ onder het patronaat van Lodewijk XI heeft gesteld. Deze meening van Charles Nodier is later onjuist gebleken, toen de brieven der Koningin van Navarre werden uitgegevenGa naar voetnoot2), als helder is aangetoond door Nisard (Histoire de la Littérature francaise’, liv. II, chap. I § 3). De stijl van den ‘Heptaméron’ behoort aan de Koningin van Navarre, al heeft Des Périers op de spelling en leesteekens gelet. ‘Na den dood der koningin verscheen haar ‘Heptaméron’ in | |
[pagina 72]
| |
1558 tegelijk met ‘Les Nouvelles Recreations et joyeulx Devis’ van Des Périers, waaruit Brederoo de stof voor zijne ‘Klucht van de Koe’ ontleende. Eenige weinige der onder Des Périers' naam uitgegeven novellen beboeren aan zijne vrienden Denisot en Pelletier - die met hem aan het hof van Navarre leefden, daar zij doelen op gebeurtenissen, na zijn dood voorgevallen. Uitmuntend fraai van stijl, zijn de vertellingen van Des Périers in zeer vrijmoedigen toon opgesteld in verband met den uiterst vrijmoedigen inhoud. Hoe kwam nu deze vriend van vroolijke novellen aan de geschiedenis: ‘D'un larron qui eust envie de desrober la vache de von voisin’? Vooreerst dient niet vergeten, dat de Witte van CittersGa naar voetnoot1) beweert deze vertelling in den vijfden druk van ‘Les nouvelles Recreations’, verschenen in 1565, onder de ‘bijgevoegde nouvelles’ te hebben gevonden. Dan voegt deze er nog bij: ‘Bijna woordelijk is dit verhaal opgenomen in den tegelijker tijd (1565) te Geneve uitgegeven ‘Apologie pour Herodote.’ Wenschelijk ware het geweest, dat de Witte van Citters iets meer hadde gezegd over de ‘Apologie pour Hérodote’. Schrijver van dit zonderling werk was de wondergeleerde Hellenist Henri Estienne, tevens beroemd drukker, zoodat Firmin Didot van hem zegt in zijne ‘Observations littéraires et typographipues sur Robert et Henri Estienne’, dat hij was le premier imprimeur de tous les pays et de tous les âges.’ Henri Estienne (1528-1598), uitgever van bijna alle Grieksche schrijvers, opsteller van een ‘Thesaurus Linguae graecae; handschriftenlezer als Petrarca, reiziger als Erasmus, schreef ook eenige Fransche prozawerken meest van taalkundigen inhoud. Zijn meest geruchtmakend werk was: ‘Introduction au traité de la conformité des merveilles anciennes avec les modernes ou Traité preparatoire à l'apologie pour Hérodote (1566). Hij beweert in dit boek, dat men verkeerd doet, door Herodotus niet te gelooven, omdat zijne verhalen niet waarschijnlijk zijn. Hij deelt nu eene menigte moderne verhalen mede, die Herodotus in onwaarschijnlijkheden nog verre te boven gaan, en die toch waarheid bevatten. Hij openbaart zijn volkomen cynischen geest in de keus dezer verhalen, meest omtrent schanddaden door geestelijken, monniken of nonnen gepleegd. Geheel in den geest van Rabelais, van Marguerite de Navarre, van Des Périers en van den Italiaanschen novellist Bandello geeft Estienne de meest aanstootelijke verzameling anecdoten, die in de XVIde eeuw het licht zagen. Wij weten nu, dat het verhaal van. ‘Un larron, qui eust envie | |
[pagina 73]
| |
de désrober la vache de son voisin’, zoowel in de ‘Nouvelles Récréations’ van Des Périers, als in de ‘Apologie pour Hérodote’ van Henri Estienne voorkomt. Beide geschriften verschijnen nagenoeg in hetzelfde jaar. Te beslissen wie van beiden er het eerst meê voor den dag kwam, is bijna onmogelijk, daar beiden het zeer waarschijnlijk aan eene middeleeuwsche sproke of aan een Italiaanschen novellist ontleenen. Hiervoor pleit de eenvoud, de naïeveteit van het verhaal. Onze knappe Brederoo weet er oneindig meer uit te trekken, door den diefstal begrijpelijker te maken, en door de schildering van bijzonderheden uit het volksleven op de geniale wijze, die hem alleen eigen is. De herberg ‘Het Swarte Paerd’, ‘De waerdin Giertje van Vriesland’, de ‘Opwekker’ zijn geheel oorspronkelijk en geven hem de stof tot een uitstekend slot. Zoo men ten slotte vraagt, waar Brederoo deze fabel heeft gevonden, kan alleen geantwoord worden, dat de mogelijkheid bestaat voor eene rechtstreeksche gebruikmaking van Des Périers of van Henri Estienne. Uit de ‘Lucelle’ blijkt, dat Breêroo op de hoogte was der Fransche letteren van zijnen tijd zoo goed als Vondel. Hij die Louis le Jars kende, kende Jodelle, kende Robert Garnier, den treurspeldichter, dien Vondel doorbladerde, kende de talrijke verzamelingen van verhalen en anecdoten, van de ‘Gesta Romanorum’ tot François Belleforest toe. En nogmaals blijkt het, dat de rijkdom van geestige vertellingen zoo vlijtig vermeerderd en aangekweekt door Italianen en Franschen, een goudmijn zou worden voor tooneelschrijvers van Germaanschen bloede, inzonderheid voor de Engelschen en de Hollanders. Dr. Jan ten Brink. |
|