Noord en Zuid. Jaargang 8
(1885)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAdellijk wild.Naar het schijnt komt de vraag naar de afleiding van dit woord evenals de zeeslang in de Engelsche couranten, op gezette tijden in de taalkundige tijdschriften voor. Prof. Verdam maakte met een enkel woord gewag van die afleiding in den Volksalmanak van T.N.v.A. van 1883 en we hebben daarvan (VI. 141) melding gemaakt. Volgens het aldaar medegedeelde hangt dit woord samen met het Engelsche addle in an addle egg d.i. een vuil, bedorven ei. In het Middeln. Wdbk. van prof. Verdam komt dit woord niet voor, bij Kil. en Meyer ontbreekt het, ook Frank noemt het niet en Kluge maakt er evenmin melding van. Het Woordenboek bevat alleen de mededeeling, dat adellijk ‘in schertsende toepassing, van wildbraad gezegd’ wordt. ‘Wat al te oud, te lang bewaard, en dus op het punt van tot bederf over te gaan. In denzelfden zin wordt ook van adel ea jonkerachtig gezegd.’Ga naar voetnoot1) We hebben er vrede mede, dat er veel wordt toegeschreven aan het spelende vernuft, dat zich in de spreektaal doet opmerken, maar hebben wel een klein bezwaar. Het gaat den daglooner, den kleinen winkelier en den ambachtsman evenals den boer, die, naar het spreekwoord zegt, ‘niet lust wat hij niet kent,’ deze allen zullen zich wel wachten snippendrek, kikkerboutjes of.... stinkend wild te eten. Het ware dus denkbaar, dat zij te eeniger tijde met minachting en met haat tegen den hen onderdrukkenden adel bezield, dat oude als vermolmd, verteerd, verrot en stinkend verafschuwden en met bijtenden spot stinkend wild noemden adellijk wild. Iets dergelijks doet ons ook Bürger vermoeden, die in Lenardo u. Blandine der adellijke jonkvrouw, in waanzinnige woede ontstoken dewijl haar vaders adel haar belet den beminden Lenardo te huwen, de woorden in den mond legt: | |
[pagina 393]
| |
Weg, Edelgesindel! Pfui! stinkest mir an!
Du stinkest nach stinkender Hoffahrt mir an!
Door Tollens tamelijk kreupel en wat zachter vertaald met: Weg; edel gepeupel, zoo stinkend van waan!
Gij steekt hier de lucht met uw hofadem aan.
Een dergelijk verhaal komt ook bij Boccaccio (IV. 1) voor, maar daar is de jonkvrouw zeer zacht en teeder en drinkt vol stillen weemoed haar zelf bereiden giftbeker en sterft. De omwerking van Boccaccio's vertelling, waarnaar Bürger zijn gedicht schreef: Schöne bewegliche und anmuthige Historiën von Markgraf Waltern verschenen in 1676. Het werk is op dit oogenblik niet onder mijn bereik, zoodat ik niet kan nazien of daarin ook dergelijke liefelijkheden voorkomen, hetgeen met het oog op het jaar der uitgave evenwel volstrekt niet onmogelijk is. De uitdrukking adellijk wild wordt echter ook gebezigd in kringen, waar steeds met eerbied over den adel wordt gesproken en ik houd het er voor, dat de hooge en zelfs de hoogste adel die uitdrukking bezigt, die in allen gevalle door adellijke jagers bepaald gebruikt wordt. Naar het mij voorkomt is de woordspeling eerst in later tijd ontstaan en is die thans zoo geheel en al vergeten, dat men die uitdrukking algemeen gebruikt, zonder zich ooit om de afleiding te bekommeren. Dat het woord oorspronkelijk tot adel of oudheid in geenerlei betrekking staat, moge het volgende bewijzen. Sanders wijst er in zijn Wörterbuch op, dat adel in sommige streken zwerende vinger beteekent, hij vergelijkt dat met hgd. eiter ned. eiter van ohd. eit = vuur en met addel dat evenals eng. ale = mestrocht; zelfs beteekent êdel op Helgoland gootsteen en êdelmann = gootsteenveger. GelijkGa naar voetnoot1) mhd. sadel naast sâl voorkomt, zoo komt naast addel ook âl, de dd verklaart zich uit de verwanten ethel, atel en adal. Dit âl beteekent hgd. en nnd. (Grimm, 10b. I 177) flüssiger kot, stinkender schlamm. Dit âl, all, êl, ell, ôl en oll komt in eene menigte samenstellingen voor, die dieren of planten aanduiden, welke eene of andere eigenschap van het slijk of den modder hebben en dus vet, glad of glibberig zijn of een onaangenamen reuk verspreiden. Het ww. âlen beteekent goten reinigen en âl zelf komt o.a. voor in: mhd. âlhorne boomsoort met stinkende wortels; mhd. | |
[pagina 394]
| |
âlquabbe nhd. Alquappe, Quappaal ned. kwabaal eigenlijk aalkwab; mhd. âlpût ned. aalpuit vervormd tot puitaal. In zijn Gramm. figuren geeft Dr. Jan te Winkel éen voorbeeld van metathesis, dat hier moge herhaald worden: ‘aalt vocht uit de koemest voor aald uit adel, Ags. adul, adele (urina), Ned. adel, addel.’ De Schr. verwijst daarbij naar hetgeen prof. de Vries daarover schreef in Taalk. Bijdr. II, 1, welk artikel de belangstellende lezer gelieve na te slaan. Het bovenstaande doet vermoeden, dat adellijk wild dus aanvankelijk eenvoudig addellijk of aallijk wild d.i. stinkend wild heeft beteekend, dat men de beide woorden adel met elkander heeft verward, dat men wellicht met ironie aan den adel, in kwaden zin, gedacht heeft bij de verklaring van dat woord en dat men eindelijk, toen de oorspronkelijke vorm aal of adel voor stinkend in onbruik raakte, de mogelijkheid van een anderen oorsprong niet heeft ingezien. Mogen deze regelen uitwerken, dat we verder van vragen naar den oorsprong van dezen vorm verschoond blijven. Taco H. De Beer. |
|