Noord en Zuid. Jaargang 8
(1885)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHartsen.Van het onzijdige substantief hart komt in de 17e eeuw nu en dan een eigenaardig gevormde genitief voor, waarop, naar ik meen, nog nooit de aandacht werd gevestigd. In Hooft's Granida lezen wij (‘Vijfde deel,’ vers 1618 en 1619) dat Daifilo zijne beminde aldus aanspreekt: ‘Ach mijn Godinne' hoe vol is van u al mijn hart.’
Granida antwoordt hierop: ’Mijns hartsen bloedt.’
Aan Duitschen invloed (des Herzen) is hier zeker niet te denken en evenmin aan een drukfout voor ‘harten,’ daar wij denzelfden vorm ook aantreffen in vers 1768: ‘Niet dat u een staf van gouwe
Soeter voorstaet als een bloem,
Maer dat ghy vereent in trouwe
Met u waerdich hartsen roem.
Maar ook bij andere echt Amsterdamsche dichters vinden wij ‘hartsen,’ o.a. bij Brederode. Vs. 1369 en 1370 van den Rodd'rick ende Alphonsus luiden: ‘Hoe kan u dienst, mijn Vrouw zijn immer meerder nut,
Dan ghy haar hartsen-vreught en u spitsbroer beschut?’
| |
[pagina 395]
| |
Hoe is nu die Torm ‘hartsen’ te verklaren? De regelmatige genitief van hart luidde ‘harten’ en die vorm is dan ook de gewone. Naast de zwakke genitieven op -en van verscheidene woorden waren echter meer en meer sterke op -s in gebruik gekomen. Vandaar eenige onzekerheid, die zich zelfs bij onze beste schrijvers deed gevoelen. Van Helten (Vondel's taal § 67) geeft op, dat bij Vondel voorkomt: 's veldheeren naast 's veldheers; zoo ook de vormen 's Monarchen; artsens; des Vorsts. Een voorbeeld van dit laatste treffen wij ook aan bij Coster, in de Polyxena, vers 754: ‘Ghij mannen die de last des Vorstes hebt verstaan
............................
Bereyt u’.....
Evenals hij de woorden heer, vorst e.a. ontstond verwarring met den genitief van hart. Aan den uitgang -en, als kenmerk van den tweeden naamval, was men nog gewoon, en toch lag het zoo voor de hand eene -s te bezigen, wanneer men den genitief van een onzijdig of mannelijk woord noodig had. Vondel gebruikte dan ook wel wat harts, zoo veel harts (Van Helten, t.a.p. 260) en Brederode smeedde een woord ‘hartswilligh’ (slot van de Toeeygeninge der Lucelle). Als van zelf kwam men er nu toe somtijds een dubbelen tweede-naamvalsuitgang achter den stam te voegen.Ga naar voetnoot1) De uitgangen en-s komen voor bij Vondel: ‘Lang leven waar mijn wensch, mijns hertens lust en wit.’
(De heerlijkheid van Salomon, 289).
Diezelfde uitgangen, maar in omgekeerde volgorde (dus: s-en) maken van hart den genitief hartsen. Men kan vrijelijk aannemen, dat de vormen hartens en hartsen vooral dàn werden aangewend, wanneer de hoorder gevaar liep den genitief harten op te vatten als het eerste lid eener samenstelling. In de door mij aangevoerde bewijsplaatsen zouden ‘hartsen bloedt’, ‘hartsen roem’, ‘hartsen vreught’ en ‘hertens lust’, zonder de toevoeging der -s licht met hartebloed, (harteroem), hartevreugd en hartelust verward kunnen worden, waardoor de bedoeling der schrijvers minder nauwkeurig zou zijn gevoeld. Dr. R.A. Kollewijn. |
|