Bilderdijks ‘Geslachtlijst’ geeft het woord niet op, en ook in het ‘Derde Deel des Woordenschats’ van Meyer wordt het gemist, evenals bij Oudemans, terwijl Terwey het niet verklaart.
Het woord heeft echter in het spraakgebruik nog eene andere beteekenis. De beteekenis van ledigloopen, die Van Dale opgeeft, treedt daar op den achtergrond, om plaats te maken voor die van sul, flauwerd, ellendeling, ja zelfs om de schoone reeks aan te vullen, die van philister, ploert. In alles, een wezen dat alle geestkracht mist, in niets mee kan of wil doen, dat, schoon etende, dood is voor zijn omgeving, dat elke pret ontvlucht, geen enkele grap aandurft, en waar het onmogelijk blijkt, zich te onttrekken, met zich sollen laat tot vervelens toe. Geen wonder dat zulk een wezen bij den forschen zoon van Mars, maar vooral niet minder bij den gullen, ronden zeeman in de diepste verachting staat.
Door eene omschrijving komt men wel, ofschoon langs verren omweg, tot de beide samenstellende deelen van het woord; maar toch gevoelt men, dat er aan de samenstelling zelf iets hapert. Langs de gewone wegen om tot de kern van het woord te geraken, komt men niet tot doodeten. Deze opmerking dringt zich nog sterker bij ons op, wanneer wij stilstaan bij de Engelsche uitdrukking toadeater. Zoo hoort men in ‘The Poor Gentleman’ van Colman Jr., uit den mond van Sir Robert Bramble, die bij voorkeur gekruide taal aanwendt: ‘I won 't have my servants thumped into dumb flattery - I won 't let you teach 'em to make silence a toad-eater.’ Een paddeneter dus. Toen Janmaat alzoo, op den klank af, dezen titel voor iemand, die zich als een voorbeeld van lamlendigheid aanstelt, overnam, nam hij tevens nota van het sarcasme waarmee dit scheldwoord den rechthebbende toegebeten werd, en werd onze woordenschat aangevuld met een term, waarvan later de oorsprong werd voorbijgezien en dien men uit eigen middelen trachtte te verklaren, zooals Van Dale deed. Iemand, die zich goedsmoeds tot zelfs padden laat voordienen, wekt bij Billy de grootste minachting, en Janmaat had in verband met de Engelsche uitspraak tood slechts een kleinen sprong te wagen, de verandering van nog wel een aanvangs-t in d, en hij was ‘Al klaar!’
Iemand iets wijs maken. De uitdrukking komt mij onwillekeurig in de gedachte bij het beschouwen van toad eater. Zij is m.i. op dezelfde wijze in don mond van ons volk geraakt. En tien tegen een dat hij, die haar gebruikt, aan de gewone beteekenis van wijs denkt, en meent te zeggen: schertsend iemand iets aan het verstand brengen. Toch geloof ik dat we hier eerder te doen hebben met het Duitsche weiss machen, dat foppen, in 't ootje nemen, voor