Wij meenen het te kunnen bewijzen.
De heer Brabantius spreekt van de medeblanders, die bij Oudemans te boeke staan, als komende uit de Brabantsche Yeesten. Jan Boendale spreekt van geen medeblanders: die komen wij tegen in den Codex Diplomaticus, dien Willems in 't eerste deel der Brabantsche Yeesten heeft uitgegeven.
't Zijn geschillen opgerezen tusschen de Wet en de Neringen van Brussel en in gemelden Codex treffen wij twee stukken aan (CXII en CXIII) die over die oneenigheden handelen.
Het eerste stuk van 19 Maart 1306 luidt aldus: ‘Cont si allen denghenen die dese lettren selen sien ochte horen lesen, dat comen syn voor ons scepenen van Brusele die hir na bescreven syn, de Commoigne-meester, de gheswoerne ende alle ambachte van der stat van Brusele ende die te hen behoren, met haren vrien wille dats te weten, de meestre van den ververen, de medeblanderen, de vedermakeren, briederen, enz.’
Wordt er nu in het tweede stuk over honingdrank geoordeeld dan valt onze bewering.
Wordt er gevonnisd tusschen ververs en medeblanders over verfstoffen dan zal iedereen getuigen dat de Brusselsche medeblanders, bereiders waren van de meekrap.
Het tweede stuk van 12 Junij 1306 wegens diezelfde geschillen bevat de volgende woorden:
‘Voort es onse seggen: dat wy gheven der stad ende der gulden van Bruessel dat meten van der meeden, ende van den weede, ende dat wegen van der weet-asschen, ende dat wegen van der wouden, ende dat wegen van den alune, ende van den brisilien boute, ende van den grenien....’
Wij meenen te mogen besluiten, dat het oud woord mede den eenen keer mede honigdrank, den anderen keer meede, meekrap te bedieden heeft en dat wij de beteekenis van mede blanden behoeven te bepalen uit de geschiedenis en den zin der oorkonden, die van medeblanders gewag maken.
Mede blanden van hoeden wil niet zeggen meekrap branden uit wouw, volgens 't gedacht van Loquela.
't Is te verstaan als volgt: hoede mede branden, eene bepaalde mede, die hoede geheeten wordt.
West-Vlaanderen.
Jul. Claerhout.