Bluts.
Noord en Zuid, 8e jaarg., blz. 248).
De heer Van Dixhoorn vergist zich, als hij meent, dat blut (bluts) enkel in Holland gebezigd wordt. In Z.-Beveland is het woord algemeen in gebruik, hoofdzakelijk bij het spel, in de opgegeven beteekenis: dat men alles kwijt is. Men laat hier evenwel de t bij de uitspraak weg en zegt dus: ik ben blus. Dit is een gevolg van de zucht, om de taal zachter, vloeiender te maken. Men hoort evenzoo altijd: musse voor muts, vazzig voor vadzig, klus voor kluts enz.
Ook is hier rut met dezelfde beteekenis evenmin onbekend als in Zeeuwsch-Vlaanderen.
Blus wordt adj. gebruikt. Dit blijkt, wanneer men de gewone uitdrukking verneemt: ik ben of hij is blussche Pier. Toch geeft het opgegeven voorbeeld uit Huyghens Korenbloemen:
‘Hoe bluts wil arme Claes staen kijcken’
aanwijzing, dat het ook vroeger als bijwoord in gebruik was. Nog is dit het geval in deze streken; maar dan is het waarschijnlijk verbasterd.
Men zou hier zeggen: hoe blis staat enz., in de beteekenis van beteuterd. Ook als teleurstelling op het gelaat te lezen staat, zegt men: wat ziet hij blis.
De heer Joh. Gimberg zegt in zijn antwoord, dat onze taal tevens nog heeft: bluts ‘buil, gezwel, deuk’ en blutsen: ‘een buil slaan; deuken, kneuzen.’
Mij dunkt, dat buil, gezwel niet wel zijn overeen te brengen met deuk, welke drie woorden gelijk aan ‘bluts’ zouden zijn. Deuk is toch het tegendeel van buil, gezwel?
Men zegt hier b.v. van peren, die door het afvallen een deuk gekregen hebben: ze zijn ‘buulslag’, dus: ‘een buil geslagen.’ Hieruit zou dus volgen, dat buil en deuk dezelfde beteekenis hebben.
Wellicht, dat de ‘Taal- en Letterbode V bl. 292, 293, hierop inlichting geeft. Anders ware de vraag naar opheldering in dezen zeker gewettigd.
Nisse.
J. Kousemaker Pz.