Noord en Zuid. Jaargang 8
(1885)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |||||||||
Prof. Moltzers Middeln. Dramatiek bezig gehouden. De door dien geleerde gegeven afleiding van het woord Lollaerd was mij dus wel bekend. Zoo ik er mij niet mede heb kunnen vereenigen, geschiedde het op de volgende gronden:
| |||||||||
[pagina 272]
| |||||||||
2e. fraaij. De beantwoording van het hiertegen aangevoerde kan ik mij gemakkelijk maken. Prof. Verdam, wien ik een afdrukje der bovengemelde ‘Nalezing’ zond, had de heuschheid mij daarvoor een exemplaar zijner Dietsche Verscheidenheden, overgedrukt uit het Tijdschrift v. Ned. Taal en Letterk., 4e Jaarg. 1884, in ruil te sturen. Ik kan niet beter doen dan daaruit het volgende den Heer Hartman ter overweging aan te bieden: ‘De oorsprong van fraai is ergens anders (nl. dan in vrai en fair) te zoeken, en terloops is de ware afleiding reeds medegedeeld door Kern in een opstel in den T. en Letterb 6, 205, waar hij uit eene oude Nederduitsche geloofsbelijdenis het woord frâ, vroolijk, aanhaalt, en dan aldus voortgaat: ‘Om onbekende redenen, is de â in dit woord doorgedrongen tot dialecten, die anders in den regel oo hebben, zooals 't Saksisch van den Heliant in frâh, en 't Nederlandsch in fraai.’ Fraai is nl. een door dialectischen invloed ontstane vorm voor vroo in vroĊlijk; mnl. vro; hd. froh; mhd. vrô (vrowes, vrouwes); onr. frár; ohd. frô (frâwer) enz.’ In het geheele stuk, waarvan ik de lezing den Heer Hartman, als een staaltje van nauwgezet taalonderzoek ten zeerste aanraad, is niets vermeld, waaruit blijken kan, dat frâ = vroo op zijne beurt van vrô = heer afkomstig is. J. Franck zegt in zijn Etymol. Wdb. der Ned. Taal aangaande dit woord: Fraai bvn. De gewone beteekenissen van mnl. vraey, fraey ‘waar, waarachtig, oprecht, gepast, aangenaam, bevallig’ wijzen op fra vrai ‘waar’, daarentegen de in later tijd voorkomende van fraei ‘frisch, in goeden staat, gezond, wakker, flink, knap’ op fra. frais ‘frisch, levendig’; de thans in het Hollandsch gebruikelijke, maar in het Vla. onbekende bet. ‘mooi’ laat zich uit de bovengenoemde bet. gereedelijk verklaren; uit ‘aangenaam’ of wel uit ‘oprecht, deugdzaam, zoet’ (nvl. fraai ‘deugdzaam, zoetachtig’) kan zich dat begrip hebben ontwikkeld; vgl. nhd. hübsch eigenl. ‘hoffelijk, fatsoenlijk.’ Noch in woordvorm noch in de beteekenis vinden wij eenigen grond om het adj. met on. frár ‘vlug, flink’, os. frao (genit. frahes) ‘blijde’ of nhd. froh in verband te brengen.’ De tijd ontbreekt mij om aan te toonen, waarom ik de afleiding van Prof. Verdam verre verkies boven die van den Heer Franck; doch dat is ook niet noodig. Ik ben bereid aan te nemen, dat fraai oorspronkelijk van vrô ‘heer’ afkomstig is, al reppen beide geleerden ook met geen enkel woord daarvan, mits de Heer Hartman mij zulks bewijze. Daartoe zal echter iets anders noodig zijn dan de vermelding van het overbekende feit, dat er een woord vrô = heer bestaan heeft en de apodictische verklaring dat: fraai en vroolijk, naar de letter opgevat, heerlijk beteekenen! Maastricht, 22 April 1885. H.J. Eymael. |
|