Bederven, Sterven, Zwerven, enz.
Waarom gaat bij die werkw. de a of o van den verl. tijd in ie over, vraagt G.L. in N. en Z. VIII, 53.
Dit is niet eene breking, ten minste niet in den zin, dien dit woord gewoonlijk heeft.
Een overgang aannemen van de eene klasse in de andere, gelijk Dr. Brill en ook Dr. Franck (Mnl. Gr. 102) doen, legt niets uit, als men tevens niet verklaart waarom de analogie juist op die werkw. invloed geoefend heeft.
De verklaring van het verschijnsel in het Gentsch dialekt zoeken, is een scherts die Dr. van Helten uitgedacht heeft om de ernstige aandacht zijner lezers wat te ontspannen. Ware die echter juist, dan nog zou ze de vraag niet oplossen, maar slechts verplaatsen. Immers hoe is dit verschijnsel ontstaan in 't Gentsch? Hier zou, volgens Dr. van Helten, alle onvolkomen a voor r eerst gerekte ae, dan ie worden. Maar die regel is reeds niet waar voor bergen, bersten, kerven; buiten de vervoeging is hij nergens waar; hij bestaat dus maar voor bedoelde werkw., dus cercle vicieux, - maar cercle vicieux met een stuk uit, want in helpen is er geen r: is hierin eene analogie met de bovengenoemde (zoo Dr. v. H.), waarom ook niet in delven, enz.?
Heeft men er wel eens aan gedacht, dat juist diezelfde werkw. in het Duitsch hun imp. conj., niet gelijk de andere van hun klas met ä hebben, maar met ü? En zou ons dit op den weg der begeerde verklaring niet brengen? Is ie niet ü? Dus zouden bedierf, stierf, wierd, wierp, wierf, zwierf, hielp vormen der bijv. w. zijn in de aantoonende gebruikt.
Nog andere werkw. zijn in dit geval: heffen, scheppen, wassen en wasschen; zelfs vrees ik niet te beweren dat werd tot ward staat gelijk wierd tot wurde.
Nu blijft nog een vraag: waarom is bij die werkw. de aant. w. door de bijv. vervangen? En, bijkomender wijze, waarom hebben de zes eerste (zwerven immers bestaat in 't Duitsch niet, maar moest daarom de andere erven niet verlaten) in 't Duitsch den ouderen vorm van den verl. tijd bijv. wijze behouden?
Daarop blijf ik, voor het oogenblik althans, het antwoord schuldig.
Gent, Mei '85.
J. Vercoullie.