Stiefvader.
In N. en Z. VIII, 28, wordt uitgeleid, hoe het Nederlandsch de regelmatige vormen stiepvader, stiepmoeder enz. door stiefvader, stiefmoeder, enz. vervangen heeft.
Ik wenschte een letter aan die uitlegging te veranderen, en er een woordje bij te voegen.
Het overgangsproces was het volgende: de regelmatige vormen zijn tot stief-fader, stiem-moeder, stieb-broeder geworden door assimilatie, en niet door synkope, zooals Brabantius zegt. Dit bewijst genoeg het Westvlaamsch, waar de ie in die woorden kort is, terwijl ze anders lang zou zijn. Dat in dit geval de v van vader moest verscherpt worden en de b van broeder niet mocht, geschiedt volgens een bekenden regel (Zie mijne Westvl. Spraakleer, in Onze Volkstaal II, 15 en 16, waar ik in de N.Ba) van blz. 16 dezelfde vergissing begaan heb, als Brabantius, d.i. van synkope sprak, als het assimilatie moest heeten).
Waarom die assimilatie gebeurde? Men aanschouwe slechts de letterverbindingen pv, pm, pb, die ons moeielijk en wanluidend voorkomen; de assimilatie van twee ongelijke medeklinkers van dezelfde orde is de eerste, de natuurlijkste: dan worden de twee medekl. gelijk, of de eerste gaat over in de spirans van de orde, die kan keelspirans worden, als ze lipspirans is.
Zulke assimilaties gebeuren echter maar, zooals Brabantius te recht bemerkt, wanneer het taalbewustzijn ophoudt, de deelen eener samenstelling als zulke te herkennen.
Dat wil niet zeggen, dat het niet meer later zal trachten wederom tot het of een begrip der feiten te geraken. Stiep-vader werd stief-fader als men stiep niet meer herkende, - en stieffader werd als stief-vader opgevat, omdat men vader nog kende en voelde dat het eerste deel niet stie kon zijn, want dat het geheel had moeten stievader luiden. Dan werden de andere samenstellingen met stiep naar analogie van stief-vader gewijzigd: immers dit woord zei iets wegens den auslaut van stiep, terwijl men uit stiem-moeder en stieb-broeder niets daaromtrent kon afleiden.
Gent, Mei '85.
J. Vercoullie.