Noord en Zuid. Jaargang 8
(1885)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |
Loquela.Wij komen wat laat met de bespreking van Loquela. De vierde jaargang is bijna ten einde (11 nummers) en moest het reeds geweest zijn, ware de redactie ook niet twee maanden achteruit: want het Loquela-jaar eindigt met April. Hier liggen dus voor ons: 1 Meimaand, 2 Wiedm., 3 Hooim., 4 Oestm., 5 Pietm., 6 Bamesse, 7 Alderheiligen, 8 Kerstm. 1884, 9 Jaarmesse en 10 Sporkele en 11 Lente 1885. Die zonderlinge maandnamen zijn verre van in Westvlaanderen algemeen gangbaar te zijn. Hun gebruik is een liefhebberij, gelijk degene der Roomsche geestelijken, die St. Jozefsmaand zeggen en Maria Boodschap dagteekenen. Waartoe kan het dienen in onbruik geraakte namen weêr te willen herinvoeren, als die niemand meer verstaat. Begrijpt iedereen Oostermaand voor April, of weet men dat Sporkele voor Februari beteekent mois des jours intercalairesGa naar voetnoot1) van sporken, enjamber, - dat Wiedmaand niet beteekent mois du pacage of de l'ivraie, maar mois des jeunes poussesGa naar voetnoot1), - en Pietmaand niet vette m. noch speltmaand maar mois des ponts mobilesGa naar voetnoot1), - eindelijk dat October heet Bamesse omdat de 1ste October St. Baafs is. Wij hebben eens om onze memorie te ververschen al de verschenen nummers doorloopen, en hebben bij die gelegenheid de volgende opmerking gemaakt. Van het eerste nummer af (Meiavond 1881) werden vragen ter welwillende beantwoording gesteld. Dit ging echter maar voort, door nr. 2, 5, 6, 7 en 9 1 ste jaar en nr. 3, tweede jaar en vormde een reeks van 31 vragen, waarvan er slechts 11 beantwoord werden, namelijk 1 à 8 en 13, 16 en 17. De 20 andere antwoorden is Loquela ons nog steeds schuldig; ook zijn de 11 gegeven antwoorden niet al even juist, werden echter tot nog toe niet terecht gewezen; zoo bijv.: Vraag 6 van I, 1: Wat is: slagen krijgen dat men ‘ne schapers almanach gelijkt?’ werd in I, 2 zoo beantwoord: Een schapers almanach staat vol prentteekens, in 't rood en in 't zwart; en ieder blad en gelijkt niet kwalijk aan een aangezichte, dat, in blauwe plekken geslegen, met hier en daar zwarte en roode, d.i. drooge en versche bloedmalen versierd is. Thorhout, K. Loo, V. Het springt in 't oog dat die uitlegging te vergezocht is, om de ware te zijn. Wij stellen de volgende voor: Er zijn in West-Vlaanderen veel tooververtelsels in omloop, waarin de toovenaars Duitsche schapers (waarom Duitsche?) zijn, die al hunne toover- | |
[pagina 226]
| |
toeren met hulp van hun almanak verrichten. Zoo is er een vertelsel waarin de schaper, iemand willende afranselen die ver van hem verwijderd was, zijnen almanak met zijn staf begon te slaan, en al die slagen gingen op zijn slachtoffer over, dat niet wist van waar ze heen kwamen. In een ander lukken de toovertoeren niet die de schaper wil uitvoeren; woedend slaat hij zijn almanak, en die slagen vallen op den duivel, die zoo gestrafd wordt omdat hij hem niet had willen dienen. Stellig was zoo een afranseling steeds duchtig, en kwam de almanak er niet altijd ongedeerd van af. Wij herinnerden dat om belangstellenden op te wekken die vragen niet dood te laten. Nr. 1. Bake (Reinaert 224, passim) bestaat nog in 't Wvl. - Bedorven dans = bedorven kind, cfr. Loquela III, 10. - Bieden = voorspellen, beloven: ‘Dat meiske en biedt geen lang leven.’ Is het niet eerder: waarborg bieden, waarborgen? - Hapsaard = dievenvanger, policiedienaar, ook stoute jongen (cfr. 't is'ne gerdarme van 'ne jongen) zou niet komen van happe-chair (Waalsch happe-tchâr), maar met suff. aard gevormd zijn van hapsen versterking van happen. Nochtans zegt men op sommige plaatsen hapsjar met de fr. ch en zonder de slot-d.Ga naar voetnoot1) - Vadde = 1. zode van heidegewas, 2. dunne pannekoeken. Dan wordt vadde gelijk gezet met vodde, vage, vagge (eng. fag), bij Graff vang (fagne, veen), faille (in Verfaille = Vanderveen). - Uitstekend behandeld is Horning, oude naam van Februari. De Horning is de maand die hoornsch is, d.i. hoorndul, woest, wild, de maand der Bachanalia, der carnavalfeesten (Hoorndul, hoornsch, cfr. Loquela III, 12, niet van hoorn = cornu, maar van hoorn = cerebrum, gehirn). Andere oude namen van Februari worden aangehaald en hunne ontleding komt op dezelfde gedachte uit: 1. Sellemaand - mensis placentarum (pannekoekmaand), mensis epularis, gr. daisios (smeermaand); - 2. Blijdemaand = mensis hilaris. - 3. Sporkele = schrikkelmaand, maar is door volksetymologie tot spurcalia, spurcus gebracht. - 4. Goeia (oudn.) = geile maand. - 5. Faoillidh (iersch) = vroolijke maand. - 6. Luty (oudpoolsch) en gotyi mjesjatz (o. russ.) = dolle maand. Nr. 2. Beliegen = belezen met een leugenleze, bijv.: Die teters hebben zullen der 's nuchtens nuchter spuigsel aan doen en zeggen: ‘Tetertje, tetertje, j'hé vandage al vele geten’ en de teter zal te niete gaan en verdwijnen. Teter = hd. zittermal, ags. teter, fr. dartre, scr. dadru, verwand met zittern, dat in 't Nederl. teteren en niet sidderen zou moeten zijn. Onjuist is het vermoeden eener | |
[pagina 227]
| |
overeenkomst met zinderen, sintelen, hoogd. freq. van zünden, in 't Nederl. tintelen, freq. van tinden, eng. to tind, zw. tända (de zw. tändstickor) van een idg. w. dndh, terwijl de andere woorden tot een idg. stam dra behooren. - Kernemelksteen = saccharum lactis, melksuiker beteekent thans het sulfas zinci, coupe-rose, wit koperrood (wvl. kobbrood) omdat deze laatste remedie in den wandel de eerste vervangen heeft. - Kulte = rok die vol lappen staat = eng. kilt, en staat tot het got. kilthei gelijk lijveke tot lijf; vergelijk ook de ww. to kilt, kilte (deensch) en kilta (zw.). - Libbe = geleé, in Kramers: gelei en lil; in Kiliaan: libbe, lebbe, klibber, klebber, klubber; in De Bo: hutse, bever, daver, klibbe, enz. - Om = van wêêrskanten, in 't spel, bijv.: een en dertig om = trenteun à. - Luiker = waterveister, fanteneele of fenteneele (ventanella), blaffeteure, blinden. Inwendige blinden heeten blaffeteuren. - Tassen: de mossels zijn in 't tassen. Zoo moet het geschreven worden, en niet assen noch hassen; het ww. heeft hier een reflexieve beteekenis = zij tassen zich, zij vormen zich tot harde klissen, zij klissen zich vastgesloten aaneen. - Vlugge van den dag = het middenste van den dag. ‘Die dat woord eerst gemaakt hebben aanzagen ze den dag als een vliegend wezen, of vergeleeken hem ten minsten aan een vogel, die, allengskens wassende, eindelijk vlugge wordt? Het “krieken van den dag,” het “kraaien van den dag” komt teenemaal met het “vlugge zijn” van dien schitterenden dagvogel overeen.’ - Die uitlegging is wat ver gezocht. Vlug; 1. in staat om te vliegen, 2. vaardig, snel, - en als naamw. vaardigheid, drift, onstuimigheid, hoogste graad van levendigheid, bijv: hij is in zijn vlugge; het vlugge van den dag is dus het oogenblik waarop de dag in zijn vlugge is, waarop hij het levendigst is. Kwelspreuken als antwoord op het gevraagde kol. 73, III, 10. Een kwelle is een voorwerp, waarvan de losmaking dengene kwelt die 't geheim niet kent: jeu de patience, la question romaine, bijv. - Een kwelspreuk is een spreuk waarvan het juist opzeggen of herhalen eene kwelling is, (eng. puzzle) bijv.: tien keeren heel rap groen gras uitspreken. Eenige kwelspreuken worden hier opgegeven, maar van elders dan uit West-Vlaanderen. Nr. 3. Hulpe over wederhulpe vult dit nummer bijna heel. Dit opschrift is Loquelaasch en beteekent donnant donnant. Bato is zoo stout geweest den (sic) Wisselbank van Loquela te veroordeelen, d.i. de door Loquela gemaakte vertalingen van nog al veel gebruikte Fransche woorden (N. en Z. VII, 243). Bato heeft daarmee niet willen zeggen dat we maar zooveel Fransche woorden als mogelijk in onze taal moeten opnemen, maar Loquela verstaat het toch zóó, en om daartegen verzet aan te teekenen, brengt ze wel zes kolommen vol! De vraag komt hierop neer. Het werk dat Loquela verricht, mag tot niets anders dienen dan om de taal te beter leeren kennen | |
[pagina 228]
| |
en verstaan. Immers de geijkte Nederlandsche spreek- en schrijftaal bestaat. Het criterium om ze te herkennen, is voor Loquela zoo duidelijk als voor ons, als ze maar wil. Die taal heeft gelijk alle talen geene andere wet dan het gebruik: ‘usus, penes quem jus et norma loquendi.’ Als nu een opsteller van Loquela, in zijn studievertrek gezeten, een woord opdelft in een XVIIde eeuwsch werk, dat nooit buiten Brugge of Kortrijk ging, of een woord overschrijft hem door een vriend gezonden, die het bij geval te hooren kreeg, en door op verre na nog niet alle Westvlamingen verstaan, is dat dan het taalgebruik? Als een door Maerlant gebruikt woord nu niet mag in onbruik geraakt zijn, dan stelle Loquela maar voor het Nederlandsch van het einde der XIX eeuw tot het Dietsch van het begin der XIVde terug te brengen en als we daar zijn, zal er geen reden bestaan om niet nog hooger op te klimmen, tot het oud Nederfrankisch, en van daar door alle trappen heen tot het Oorindo-europeesch! Het Fransch, Engelsch, enz. zouden hetzelfde voorbeeld volgen. Maar dan zou Loquela ook het probates mittel moeten bezitten om onze beschaving te verhinderen meê achteruit te gaan! In denzelfden geest werkt haar broeder Rond den Heerd van Brugge, die sedert weken lijsten geeft van verdietschte Fransche kunstwoorden uit de mathematische wetenschappen, ellenlange lijsten van niets dan archaïsmen en neologismen! alsof er nooit een boek in 't Nederlandsch over die vakken geschreven werd! alsof in het geijkte Nederlandsch al de kunstwoorden dier vakken niet reeds bestonden en gangbaar waren! Zijn zijne inteekenaren naïef genoeg om daar vrede meê te hebben. Nr. 4. Weinig belangrijk. Geer = spicht, spie, wordt etymologisch behandeld, en in die behandeling komt van alles; - evenzoo bij Zangelen = in den laai houden, faire flamber. Dan volgt onder den titel van Tegenkomsten, Brieven etc. het artikel van Dr. E. Verwijs in de Taalkundige Brijdragen over den naam van 't Nederlandsch in de middeleeuwen, - en Loquela drukt als toepassing de hoop uit dat ook de Vlaamsche schrijvers zullen mogen gelijk Maerlant ‘misselicke tonge’ gebruiken in hunne boeken, en geene Bato's meer vinden die hun niet genadig wezen, als ‘die hun dietsche lesen.’ Nr. 5. Belangrijke mededeelingen over Baas naar aanleiding van het artikel Bras uit Dr. De Vries' Proeve van Taalzuivering (26-32). Opgave van oudere teksten waar het voorkomt, vaststelling van de beteekenis, en als vervolg in nr. 6 opsomming van samenstellingen en etymologieën. Nr. 6. Aanvatten = aanleeren, aannemen. - Deesem - telg, wezen, steeds met een toon van medelijden of verachting gebruikt, vergeet Loquela bij te voegen. Het woord heeft die beteekenis, ingezien door verdeeseming de eene bakte uit de andere afstamt! | |
[pagina 229]
| |
Beteekent het niet eerder gekneedsel, d.i. beeld of wezen uit deeg gekneed, dus min kunstrijk, min waard dan een dat uit één blok gebeeldhouwd is, een slecht gelukt ontwerp of maquette? - Duffel = chenille, rupsvormig snoer als boord of omzetsel, afgel. van de gemeente Duffel, gelijk duffelen, enz. - Er wordt gevraagd wat kattekerkhof is. - Maaie = overjaarsche zeug. - Spinnen = bijten, stralen, bijv.: de mond spint van de tabak. - Stek = buitenkans, baaitje, van stekken = vastgrijpen, dus: gij hebt nog dien stek gehad! = Vous avez eu la chance d'attraper cela! - Trappelwagen = wielpeerd, vélocipède. - Verzaaien = verspreiden, éparpiller, disséminer, dus kan sporadisch vervangen worden door zaaide. - zijdende goed = goed dat niet overgaat op de afstammelingen, maar op den overlevenden echtgenoot. - Onder Tegenkomsten en Brieven aankondiging van Ons Oud Vlaamsch, nieuw tijdbladtje van de fransche Vlamingen, bij J. Ticheroulle, op de Mart, 46, te Belle (Bailleul); zesmaal 's jaars en het kost eenen frank. Nr. 7. Bauwaard = uitgedorschen schoof cfr. Kiliaen: bouwe = messis, - bouwmaand = Augusti, - Ouds. bewod = messis (Grimm. 2 Gr. 111, 219). Loquela veronderstelt een stam bouwen = slaan, dorschen. - Meksgewijs of Megsgewijs = ineengevoegd met een mek of megge, d.i. wigvormig. Het woord wordt overeengebracht met got. meki = zwaard, - wegge of wigge, - Kiliaen: mikke = spie broods, - mikken = scherp kijken, - Vondel: mik of mak = herderstaf, - vl. makke = herderswapen, - mes voor meks, - metsen, - en wesp voor mesp! - Dan volgt een lang artikel over Dam, den, dent = dorschplaats te midden het land, dat al op niet veel uitloopt. Nr. 8. Ter gelegenheid van Botsbollig = onervaren (eig. van een weg waar botsen en bollen in zijn) wordt hollebollig, hol van bol, tuit over ende, enz. uitgelegd: men veronderstelt dat over een keer weggevallen is en dat de twee over's dan op beteekenen. Ons dunkt dat een over hier volstaat en zijn gewonen zin heeft; kop over kop tuimelen is rollend tuimelen, zoodat de kop om zoo te zeggen over zich zelven heengaat, cfr. fr. sens dessus dessous. - Ter geleg. van Brutselen komt verbrutsen = in 't brutsen verslijten, ten einde toe kwellen, cfr. Capiteyn Haring van Harinxma's vertaling van Seven wonderlijcke gesichten van Don Vrancisco Quevedo. - Hollebollig krijgt verder een afzonderlijk artikel; het beteekent: 1e waar hollen en bollen zijn; 2e grappig (Kramers); 3e onbedachtzaam De Bo). De tweede beteekenis wordt zoo verklaard dat het gewone effen zijn gang gaat, het onvoorziene integendeel als, hols bols in huis gevallen komt, en dit wordt gestaafd door andere Nederlandsche en Fransche woorden die, grappig beteekenende, afgeleid zijn van stammen die hobbelig, oneffen beduiden. - Kleie = gruis van koornmeel, in Gelderland kleie = boekweitzemelen, gebracht tot | |
[pagina 230]
| |
klieven, afklieven met de nagels of de tanden, en wijzende naar een tijd waar noch molen, noch wan bestonden. - Pakkelberd = schoolbord, saamgest. uit berd = 1e plank, 2e woning, huizeken, doosken, - en pakkelen = freq. van pakken = grijpen, dus doos om allerlei gereedschap in bijeen te grijpen, chiffonnier, nécessaire, en niet plank om pakken meê bijeen te houden. Nr. 9. Lang artikel om te zeggen dat Galgepeerd is = chevalet du bûcheron, en dat in vele ambachten werktuigen met een samenstelling van paard gemaakt worden. Dat bewijst dat de Westvl. het fr. chevalet, vertalen, want het gewoon Nederl. vervangt die paarden door ezels en bokken. - Peerdecaterare = paardenmakelaar, van cateren, eng. to cater = koopen, captare; - wellicht de familienaam Cattoor = koopman. - Wagen = doen waggelen; - wagen = het waggelende voertuig. - Onder den titel: Van de Friesche Tale komt een artikel van Dr. Joh. Winkler uit De Tijdspiegel dat den lof maakt van het Friesch, en onder den titel: Tegenkomsten Brieven Etc. een uittreksel uit het Belg. Mus. II, 90-91 van Willems over den in zijnen tijd conventionelen periodenbouw der Hollanders. Is Van de Friesche Tale ook niet een Tegenkomste, - en is Etc. wel Westvl.? Nr. 10. De Bulte = stoot; berisping; - wordt gelijk gezet met but en fr. bluter, blutoir, enz.: die woorden en duizend(!) andere verschillen maar de ingevoegde l! - Verder belangrijk artikel over Kruis in het kruis van den rug, kruisbeen, enz. Echter veel kaf onder het koren. Dit kruis is niet het ontleende crux, maar een oudgerm. w., hd. kraus, me. crüs. Men vindt het ook in kruisbezie, krausbeere, groseille, gooseberry voor grooseberry; het is adj. en beteekent crispa, spinosa = straal-, stekelachtig, en zou moeten kruisch geschreven worden. - Rik = dorsum. dos, de rug tusschen de schouders. - Rugge = tergum, échine. - Hurk of huk = croupe en niet talon zoo als Kramers vertaalt; dus hurken = s'accroupir en niet s'asseoir sur les talons. Verklibberen = klibberder worden, rapper zijn; - klibber = clever, beide van klimmen. Nr. 11. Anneleg voor aanleg; nl. zou ndl. of nel worden; ons dunkt dat het eerder ll wordt, zoo dat men meer alleg zegt. - Herronkere = een hor, loupgarou, d.i. een ronker die hert, hart of hort, draait, - dus worden harren, de draaipinnen eener deur, cardines, vermeld. - Oordeel in een oordeel volks en een leven gelijk een oordeel is het woord Gods oordeel, ordalium, ordalie; immers dáár was steeds een groote volkstoeloop. - Stokkeziele alleene = moederzielalleen. - 't Vendel draaien = samengaan, overeenkomen, gaander twee vendels aan het hoofd van den tocht, het betaamt dat ze alle twee gelijkmatig gezwaaid en gedraaid worden. - Een artikel over Desselghem gelegen in 't | |
[pagina 231]
| |
Kortrijksche en palende aan Beveren, bij 't volk Destelghem, voor, Derstelghem, in 't Lat. Thrasaldingehem = heim of woonstede der Thrasalingen, der nazaten van Thrasal of den kleinen Thraso, d.i. driesch, driest, stoutmoedig. Met dit Thraso en driesch wordt overeengebracht dorschen en druischen en ruischen en zelfs met Friesch, want thr of dhr wordt hr en dit fr! Wat belet nu nog terre en friche op te vatten als friesch land, d.i. drieschland ongeakkerd, vrijland! Saxo. |
|