Noord en Zuid. Jaargang 8
(1885)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 223]
| |
Een mingo of nog geen mingo.Niet alleen de Camera Obscura gebruikt een der uitdrukkingen, die hier gezamenlijk tot titel dienen; het is eene vrij algemeene zegswijze onder de biljartspelers, die men hoort, wanneer er van de partij zijn, bij wie het spel nog geen ernst geworden is. Maar juist die plaatsen houden het woord in gebruik bij hen, die niet spelen, en Hildebrand heeft wel zonder opzet gehandeld, toen hij het evenzeer verbreidde onder duizenden lezers, als zijne toekomst verzekerde gedurende een heel langen tijd. Lees nu het verhaal van Pieter Stastok eens met de tweede klasse van een gymnasium; ieder, vrouwelijke en mannelijke leerling, kent het gelijkluidende werkwoord, dat als door een wonderwerk blijkt, bij allen er vast in te zitten. Wel zegt een dichter in dezelfde taal, dat de natuurlijke dingen niet schaden, toch is het zoo heel natuurlijk niet om te zeggen, wat er op staat. Daar is Sterne handiger in. In Our return back - zoo verhaalt hij in zijn Sentimental Journey van een rijtoertje - Madame de Rambouillet desired me to pull the cord - I asked her if she wanted any thing - ‘rien que de pisser’, said Madame de Rambouillet. Grieve not, gentle traveller, - gaat Yorick in alle bedaardheid voort - to let Madame de Rambouillet piss on. And ye fair mystic nymphs! go each one pluck your rose, and scatter them in your path; for Madame de Rambouillet did no more.Ga naar voetnoot1) Wie zich nu de aanteekening van Geel herinnert, kan zeggen, dat de Engelsche dames beide tot voorwendsel en tot opheldering het plukken en ontbladeren eener bloem namen voor hetgeen het Latijnsche werkwoord mingere, mingo zegt. Minder algemeen bekend is de man, die eene groote vermaardheid | |
[pagina 224]
| |
in ons land heeft verkregen als biljartspeler en door dat beetje kennis zullen wij den eigennaam in zijne ware schrijfwijze kunnen aantoonen en niet langer het ergerlijke werkwoord moeten gebruiken. Wij nemen dus de taalkundige zijde van het onderwerp op, gelijk dit in Noord en Zuid betaamt. De lezers daarvan weten wel, wat de uitdrukking van Murmellius in de Pappa puerorumGa naar voetnoot1) beteekent: ‘Sorghet dat du ons bedde nyet en bemieghest;’ wat de oorkonden van Kuilenburg in Voet van Outheusden bedoelen met ‘menge potte’ en welken fraaien regel de klucht van Oene heeft: ‘Dan geeftmer 't stof mit meuschemieg.’ François Mingaud werd den vierden Januari 1771 te Cail in Frankrijk geboren; hij was de zoon van Paul en van Suzanna Estanova. Dit weten wij uit zijne geboorteakte, bewaard bij de stukken van zijn tweeden echt. Verder blijkt bij dezelfde gelegenheid, dat hij hervormd was en als gescheiden echtgenoot van Marguérite Boissier leefde. Reeds in 1828 werd van hem uitgegeven: Noble jeu de Billard; wij kennen die coups extra-ordinaires beter in plano, dan uit dit octavo-boekje. Zeker zijn er vroegere uitgaven van en in 1834 kwam eene Engelsche vertaling uit. De schrijver noemt zich op den titel ‘ancien capitaine d'infanterie au service de la France’; in het café werd hij gaarne ‘M. le Capitaine’ genoemd: nog zijn er, die hem hebben zien spelen, en weten, dat hij getrouwd was met eene schoone vrouw, Coosje Hegelmeijer, op de Hoogstraat te Rotterdam. Dit huwelijk - het was voor beiden het tweede - werd den 30 September 1835 aldaar gesloten. Jacoba Wilhelmina Helena Hegelmeyer, geboren te Rotterdam den 10 Mei 1774, hervormd, dochter van Carel en Johanna Jacoba van Gasten, weduwe van Ludovicus Peters, telde toen 61 - zij bereikte 84 - en ‘M. le Capitaine’ was drie jaar ouder dan zij. Zij had een dameswinkel en hij was daar de monsieur van; op de bovenachterkamer studeerde hij wetenschappelijk alle stooten, die hij onbedrevenen door toeval had zien maken. Hij overleed den 23 December 1847, op de Hoogstraat, 305. Uit al deze bijzonderheden zijn wij zeker van zijne identiteit met den man der spreekwijze onder de biljarters. In spijt van alle legenden is hij nooit in Nederlandschen krijgsdienst geweest; hij kwam hier op vrij gevorderden leeftijd en het werd hem nagegeven, dat hij zijne kunst volmaakt had in eene staatsgevangenis, omdat hij als genie-officier onze regeering bedrogen had: voor zoover het Nederland aangaat, bestaan titel en misdrijf in de verbeelding der vertellers. Voor ons is hij alleen de biljartspeler, en die heet Mingaud. Amsterdam. J.G. Frederiks. |
|