Noord en Zuid. Jaargang 8
(1885)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAntwoord.Men heeft in het Gotisch sterke en zwakke vervoeging. Van de zwakke verv. zijn er 4 klassen. Tot de eerste klasse behooren de zeer talrijke ww. op jan. Van deze klasse zegt Wilhelm Braune Got. Gramm. § 188. ‘Die in diese klasse gehörigen verba sind von verben, adjectiven en substantiven abgeleitet. Es herscht bei ihnen die causative bedeuting vor. Die causativa ablautenden verben nemen denjenigen vocal an, welcher im sing. praet. erscheint, z.b. wandjan, wenden (von windan), dragjkan tränken (von drigkan), us-raisjan aufstehen machen (von us-reisan auferstehen) ga-drausjan fallen machen (zu driusan). - Auch die von adjectiven und substantiven abgeleiteten lassen mit wenigen ausnahmen causative bedeutung erkennen z.b. haubjan hoch machen (zu háuhs), hailjan heilen (zu hails), warmjan wärmen (zu warms); - dailjan teilen (zu dails), taiknjan ein zeichen machen, zeigen (zu taikns) u.s.w. Intransitive bedeuting haben nur wenige, z.b. sipônjan schüler sein, faúrhtjan sich färchten.’ Op. jan gaan ook nog uit het sterke ww. bidjan. Ofschoon (Braune Gr. § 176 A. 5) het praesens ook eenmaal zonder j gevonden wordt usbida Rom. 9, 3. Verder zijn er zeven sterke ww. van de VI klasse die op jan uitgaan: hafjan heffen, frathjan verstaan, hlahjan lachen, garathjan tellen, skabjan schaffen, skatjan schaden, wahsjan wassen Eindelijk nog wiljan willen. Het antwoord op vraag LXVIII luidt dienvolgens: Neen, er zijn nog andere werkw. op jan, die geen causatieve beteekenis hebben.
U. W.B.H.v.D. |
|