Aanteekeningen.
Regel 3. ‘Bleek en klam.’ Bleek van schrik en klam van angst. Het klamme zweet stond den burgers op 't voorhoofd. Klam bet. eigenlijk: dof, vochtig; men zegt: de klamme lucht. Vgl. Hooger dan de klamme luchte, enz.
Regel 4. ‘Van 't zwaaien van het zwaard, den val der bijlen.’
Deze regel ziet op den oorlog, of op de verrichtingen van den beul.
Regel 5. ‘De houtmijt riekt en rookt.’ Het riekt naar den mutsert - beteekent: het riekt naar gewetensdwang, naar vervolging, maar, in deze duistere dagen, neen het riekt niet naar den mutserd, maar de mutserd riekt zelf, dus zooveel te erger - en wie hem niet ruiken kan, die kan hem zien branden en rooken.
Regel 7. ‘Van God en van het Lam.’ Het Lam Gods is Jezus, die riepen en prezen ze aan in hunne liederen.
Regel 8. ‘Of wegsterft in de vlam’. Liever uitsterft, omdat men alleen zegt: het geluid sterft weg in de verte.
Regel 10. ‘Ha dagen, als sints de Aposteleeuwen geen latere eeuwen zagen’ Met de Aposteleeuw bedoelt da Costa de 16de eeuw, hij noemt (naar ik meen) Luther op andere plaatsen ook een Apostel. Na die eeuw zijn er niet zulke schoone dagen weer beleefd, als de dagen dier eeuw zelve. Hier treedt het godsd. gevoel van da C. op den voorgrond, die streng orthodox protestantisch was.
Regel 11. 't Woord, uit Wittenberg herleefd.’ De R.C. kerk had het woord van Jezus (volgens d. C's meening) gesmoord, en Luther deed het opnieuw hooren, dus herleven.
Regel 15. ‘Uitwendigheden, door der eeuwen duur versteend, ontworteld.’ De uitwendigheden, die in de R.C. Kerk hoofdzaak waren geworden, die daar diepe wortels hadden geschoten, en welke wortels door ouderdom verstokt, verhard, versteend waren, werden door ‘Het nieuwe Licht’ met geweld uitgerukt.
Regel 16 en 17. ‘Plechtigheden van 't Heidendom ontleend, of opgegraven uit de schaduwwet der Joden.’ De R.C. kerk had vele gebruiken en plechtigheden (o.a. vele feesten!) van de Heidenen overgenomen. Ook had de Kerk in de oude Joodsche boeken gesnuffeld en daar veel in gevonden, hetwelk ze invoerde,