| |
De achtervoegsels lijk, baar en zaam.
In de meeste spraakkunsten wordt de woordvorming min of meer uitvoerig behandeld; de in verhouding tot het geheel beperkte ruimte daaraan gewijd, is echter veelal oorzaak, dat niet met genoeg nadruk kan gewezen worden op het verschil in beteekenis, dat tusschen onze achtervoegsels bestaat. Toch is eene eenigszins breeder behandeling van dit voor het taalgebruik gewichtig onderdeel der spraakkunst volstrekt niet onnoodig, daar maar al te vaak blijkt, dat een juist inzicht in de beteekenis en de kracht der achtervoegsels ontbreekt.
De kennis van den oorsprong kan voor het leeren kennen der kracht van het meerendeel dezer uitgangen slechts weinig baten, daar door het langdurig gebruik de oorspronkelijke zin dikwijls zoo zeer gewijzigd is, dat het vroeger zelfstandige woord bijna niet meer te herkennen is. Geen beter middel om de juiste beteekenis
| |
| |
van elk suffix helder te doen uitkomen, dan de zorgvuldige vergelijking van een aantal woorden, die alleen in achtervoegsel van elkander verschillen, zoodat het onderscheid in beteekenis, dat tusschen de gegeven woorden blijkt te bestaan, slechts door het verschil van uitgang kan veroorzaakt worden.
Onder de achtervoegsels, die de grootste bezwaren hij het onderscheiden der verschillende beteekenissen blijken mee te brengen, kan men rekenen lijk, baar en zaam, gevoegd achter verbale stammen ter vorming van bijvoegelijke naamwoorden. Achter andere rededeelen gevoegd, leveren de genoemde achtervoegsels minder moeilijkheden op; daarom zullen we die gevallen met stilzwijgen voorbij gaan. We zullen telkens eenige voorbeelden vooropstellen en uit de aandachtige beschouwing daarvan zullen wij dan de beteekenis trachten te vinden. De behandeling in de volgende regelen maakt evenwel geenszins aanspraak op volledigheid. Naar willekeur kan men het aantal voorbeelden vermeerderen, waardoor men in de gelegenheid gesteld wordt, wat hieronder te vluchtig behandeld is, aan te vullen.
Voordat we tot de vergelijking der achtervoegsels lijk, baar en zaam overgaan, zullen we elk beknopt afzonderlijk beschouwen, als ze geplaatst zijn achter verbale stammen.
mogelijk. |
afhankelijk. |
toeschietelijk. |
sterfelijk. |
behoorlijk. |
geriefelijk. |
bekoorlijk. |
vermakelijk. |
begrijpelijk. |
beminnelijk. |
prijselijk. |
aanmerkelijk. |
aanbiddelijk. |
ongeloofelijk. |
onverzadelijk. |
verfoeielijk. |
hatelijk. |
verdrietelijk. |
berispelijk. |
verwerpelijk. |
Uit de beschouwing van deze bijvoegelijke naamwoorden, gevormd van verbale stammen, die alleen of bij voorkeur het suffix lijk achter zich dulden, blijkt dat dit achtervoegsel geplaatst wordt achter de stammen van intransitieve werkwoorden en dan aanduidt de geschiktheid of geneigdheid om de handeling door het werkwoord aangewezen, uit te oefenen. Verder blijkt dat lijk ook geplaatst wordt achter stammen van transitieve werkwoorden en dan eene beteekenis meebrengt, met verscheiden van de zoo even genoemde.
In beide gevallen worden dus bijvoegelijke naamwoorden gevormd, waarin de actieve beteekenis van het werkwoord op den voorgrond staat; zoo noemen wij mogelijk, geriefelijk, bekoorlijk, wat mag (kan), gerieft, bekoort.
Verder blijkt uit bovenstaande voorbeelden, dat lijk, gevoegd
| |
| |
achter stammen van transitieve werkwoorden, ook eene passieve beteekenis meebrengt, wat in verreweg de meeste gevallen voorkomt; zoo is (on)mogeljk, aannemelijk enz., wat verdient (niet) geloofd, aangenomen te worden.
Bijzondere aandacht verdienen de woorden begrijpelijk, verachtelijk en verderfelijk, die de actieve en de passieve beteekenis beiden kunnen hebben, als in verderfelijke leeringen, een verrukkelijke blik, een onbegrijpelijk mensch (wie niet gemakkelijk iets begrijpt) en een verderfelijk lichaam, eene verachtelijke regeering, eene onbegrijpelijke handelwijze. - Ook dient men te letten op de adjectieven aandoenlijk, verantwoordelijk en lijdelijk, die bevestigend gebezigd actief, maar voorafgegaan door het ontkennend voorvoegsel on passief zijn. Verg. een aandoenlijk verhaal en een (on)aandoenlijk gemoed; de verantwoordelijke persoon eij een onverantwoordelijk gedray; zijne onvergeteijke ouders; eene lijdelijke houdiny en eene onlijdelijke tizannie.
betaalbaar. |
kwetsbaar. |
smeedbaar. |
voelbaar. |
verstaanbaar. |
hoorbaar. |
onverteerbaar. |
drinkbaar. |
eetbaar. |
onuitwischbaar. |
genietbaar. |
tastbaar. |
Bij het nagaan der hier gegeven woorden valt al dadelijk de bijzonderheid in 't oog, dat de werkwoorden, achter wier stam het achtervoegsel baar geplaatst wordt, allen transitief zijn en dat de bijvoegelijke naamwoorden op deze wijze gevormd, betrekking hebben, niet op het onderwerp, maar op het voorwerp der handeling. Zij drukken uit, de mogelijkheid, om dat, wat de werkwoordelijke stam uitdrukt, te ondergaan. Wat kwetsbaar is, kan gekwetst, wat verstaanbaar is, verstaan, wat drinkbaar is, kan gedronken worden.
Vooral opmerking verdienen de wellicht eenigszins zonderlinge gevallen, waarin baar achter stammen van intransitieve werkwoorden gevoegd wordt, als reisbaar (reisbaar weder), strijdbaar, vloeibaar, gangbaar. De beteekenis van het achtervoegsel baar kan nu niet meer dezelfde zijn als die zoo even werd aangegeven, maar komt meer overeen met die van lijk. Wel kan men zeggen, dat het achtervoegsel baar, dat oorspronkelijk den zin van dragen of voortbrengen (beren, bar, geboren) had, even goed kan uitdrukken de geschiktheid om de handeling te verrichten als de vatbaarheid om die te ondergaan, maar dan blijft altijd nog onopgehelderd, waarom baar slechts bij uitzondering achter intransitieve werkwoorden komt.
Vermoedelijk is het ook aan het, zooals aanstonds zal blijken,
| |
| |
zeer groot aantal woorden, die het eene zoowel als het andere achtervoegsel bij zich dulden, toe te schrijven, dat de juiste beteekenis van lijk en baar eene enkele maal over het hoofd gezien of minder gevoeld werd, waardoor niet alleen woorden als de laatst genoemde, in welke baar in de plaatst schijnt getreden van lijk, konden ontstaan, maar ook uitdrukkingen, waarin het tegenovergestelde plaatst heeft, als bekoorbre lentebloesems (Beets), bedriegb're zielsrust (van Lennep), dankb're zangen, enz.
Eindbaar in ‘Hier tuchtigt de Oppermacht met nimmer eindb're straf (Bilderdijk, Ziekten der Gel.), heeft blijkens het voorgevoegde tijdbepalend bijwoord den zin van eindigend.
In de Nederlandsche Spraakleer van Brill worden reisbaar, strijdbaar, vloeibaar (als verbasterd uit vloedbaar), gangbaar en feilbaar gebracht onder de adjectieven, gevormd van zelfstandige naamwoorden. In de Spraakkunst van Terwey worden de drie eersten afgeleid van werkwoorden met de opmerking, dat het achtervoegsel baar de ‘geschiktheid tot’ het verrichten der handeling aanduidt.
Meer dan de naamwoordelijke treedt inderdaad de verbale kracht van het stamwoord op den voorgrond en vaak genoeg openbaren zich in de taal invloeden als die, waaraan de verwisseling van achtervoegsels als lijk en baar onder den invloed van het rythmus als anderszins in deze woorden moet toegeschreven worden, om een verklaring als hier boven beproefd werd, niet geheel onaannemelijk te maken.
gehoorzaam. |
arbeidzaam. |
duurzaam. |
spaarzaam. |
mededeelzaam. |
groeizaam. |
Minder dan de zooeven genoemde achtervoegsels schijnt zaam geneigdheid te hebben zich met werkwoorden te verbinden. De verbale stammen, die uitsluitend dit achtervoegsel achter zich toelaten, zijn dan ook veel kleiner in aantal dan die, waaraan lijk of baar kan gehecht worden. - Uit de gegeven voorbeelden laat zich de beteekenis van zaam gereedelijk opmaken, namelijk die van geschiktheid of geneigdheid om de handeling, die door den stam uitgedrukt is, te verrichten.
Opmerking verdient nog het woord bekomzaam, dat eene enkele maal voorkomt als eene bekomzame visite, een bekomzaam heer, waar het de beteekenis heeft van onaangenaam, vervelend, waarvan men spoedig zijne bekomst heeft. In een onzer taalkundige tijdschriften werd voor eenige jaren getwist over de vraag, of bekomzaam zou afgeleid zijn van bekomen, in welk geval de beteekenis gunstig in plaats van ongunstig zou moeten zijn, (buigzaam, wat buigen wil, bekomzaam, wat bekomt d.i. goed bekomt.) - of van het zelfstandig naamwoord bekomst, evenals deugdzaam van deugd,
| |
| |
gruwzaam van het vroegere gruw of grouw, enz., waardoor wel de beteekenis verklaard werd, maar het verdwijnen van twee medeklinkers als de onbeteekenendste zaak eenvoudig over het hoofd gezien werd.
rekkelijk. |
rekbaar. |
dragelijk. |
draagbaar. |
onverzettelijk. |
onverzetbaar. |
onverbeterlijk. |
onverbeterbaar. |
onverslijtelijk. |
onverslijtbaar. |
onmetelijk. |
onmeetbaar. |
onbewegelijk. |
onbeweegbaar. |
onovertreffelijk. |
onovertrefbaar. |
onverbrekelijk. |
breekbaar. |
onuitputtelijk. |
onuitputbaar. |
gebruikelijk. |
bruikbaar. |
onuitblusschelijk. |
onuitbluschbaar. |
onuitsprekelijk. |
onuitspreekbaar. |
begeerlijk. |
begeerbaar. |
onzienlijk. |
onzichtbaar. |
kennelijk. |
kenbaar. |
onoverwinnelijk. |
onoverwinbaar. |
ongeneeselijk. |
ongeneesbaar. |
Uit de voorbeelden, hier naast elkander gesteld, blijkt, dat de beteekenis, die de adjectieven door de achtervoegsel lijk en baar verkrijgen, zeer verscheiden is; in geen enkel bijvoegelijk naamwoord kan men het eene suffix door het andere vervangen zonder tevens de beteekenis geheel te wijzigen. De juiste bepaling van het verschil kan alleen plaats hebben door zorgvuldig na te gaan, hoe de woorden worden gebruikt. Onze spraakkunsten zijn in dit opzicht merkwaardig beknopt. In die van Terwey wordt het opsporen van het verschil tusschen deze achtervoegsels, waardoor toch vooral ook de juiste beteekenis duidelijk in het oog springt, geheel overgelaten aan het belangstellend onderzoek van den nadenkenden lezer.
De transitieve of intransitieve toestand der werkwoordelijke stammen kan bij het zoeken van het verschil weinig dienst bewijzen, omdat in de eerste reeks tal van werkwoorden van beiderlei aard voorkomen, al bemerkt men op het eerste gezicht, dat in vele gevallen de bijvoegelijke naamwoorden met het achtervoegsel baar meer betrekking hebben op het voorwerp, die met lijk meer op het onderwerp der handeling. Verder doet eene opmerkzame beschouwing van onze voorbeelden zien, dat het achtervoegsel baar, dat veel minder dan lijk van zijne oorspronkelijke beteekenis is afgeweken, meest voorkomt achter stammen van werkwoorden, die eene
| |
| |
handeling van het lichaam uitdrukken, terwijl lijk meer ziet op eene werking van den geest of het gemoed. De beschouwing van de werkwoorden, die vroeger bij de afzonderlijke behandeling van lijk en baar als voorbeelden gegeven werden en die slechts een der beide achtervoegsels toelaten, zal ons in die meening versterken. Men stelle bijv. drinkbaar naast aannemelijk, voelbaar naast ongeloofelijk, rekbaar naast rekkelijk, draagbaar naast dragelijk, enz. Vele handelingen der ziel worden uitgedrukt door werkwoorden in overdrachtelijken zin gebezigd, die in eigenlijken zin benamingen zijn van lichamelijke of stoffelijke werkingen. In verband met het vooropgestelde verschil wordt het nu duidelijk, dat sommige adjectieven op baar eene letterlijke beteekenis hebben, terwijl die op lijk figuurlijk moeten opgevat worden. Zoo noemt men draagbaar, wat in letterlijken zin gedragen kan worden; in een dragelijke voordracht heeft de eigenlijke beteekenis voor de overdrachtelijke plaats gemaakt. Bergen zijn in letterlijken zin onverzetbaar, van een onverzettelijk mensch kan men dat niet zeggen. Een rekbaar metaal als platina kan men zeer uitrekken, wie zal zulks echter van een rekkelijk mensch beweren? Een geestig mensch kan onuitputtelijk in aardigheden zijn; eene onuitputbare bron zou zulk een bron zijn, die steeds zooveel water gaf, dat zij niet uitgeput kon worden. Uit de voorop gestelde reeks van voorbeelden, die men naar willekeur vermeerderen kan, zijn genoeg gevallen als de genoemde bij te brengen.
Eindelijk valt bij het nagaan van de beteekenis der gegeven woorden vooral van de laatste der reeks nog in het oog, dat bij sommige adjectieven op lijk de mogelijkheid of onmogelijkheid zoozeer op den voorgrond treedt, dat de bevestigende als het ware tot het verrichten der werking uitnoodigen, terwijl de ontkennende de onmogelijkheid zoozeer buiten allen twijfel stellen, dat men aan het beproeven der handeling niet eenmaal denkt. Bij de woorden op lijk treedt het werkelijk verrichten der werking geheel op den achtergrond, bij die op baar denkt men bij voorkeur aan het volvoeren der handeling, uitgedrukt door den stam. - In de meetkunde blijken onmeetbare lijnen niet voor meten vatbaar te zijn, maar van den onmetelijken oceaan neemt men de ontzaglijke uitgestrektheid aan ook zonder werkelijke meting. Wie zal beproeven het onzienlijke te zien, maar slechts de ervaring leert ons welke dingen onzichtbaar kunnen zijn. Niemand weet welke woorden voor hem onuitspreekbaar zijn, zonder dat hij het beproefd heeft; aan het in woorden brengen van het onnitsprekelijke waagt men zich niet, men vergenoegt zich het met eenige min of meer geslaagde uitdrukkingen te benaderen. Een geduchte brand kan bij ervaring blijken onbluschbaar te zijn, maar wie vermeet zich te blusschen het onuitblusschelijk vuur (der hel)?
| |
| |
volgbaar. |
volgzaam. |
buigbaar. |
buigzaam. |
leerbaar. |
leerzaam. |
hoorbaar. |
spraakzaam, enz. |
Daar, zooals uit de voorbeelden hier gegeven, blijkt, dat de aanwijzing van het verschil tusschen de achtervoegsels baar en zaam geen moeielijkheid kan geven, zullen we bij de behandeling daarvan kort zijn. Het eerste komt slechts achter passieve werkwoorden en heeft bij voorkeur betrekking op het voorwerp ter handeling; het laatste ziet op het subject der werking. Buigbaar, hoorbaar is, wat gebogen, gehoord kan worden; leerzaam, spraakzaam is hij, die geschiktheid of geneigdheid heeft tot leeren of spreken. Leerbaar is de les, leerzaam de leerling. De oorspronkelijke beteekenis van het achtervoegsel zaam wijst er tevens op, dat die geschiktheid of geneigdheid kan beschouwd worden als een gevolg van de natuurlijke geaardheid.
onverdragelijk. |
onverdraagzaam. |
opmerkelijk. |
opmerkzaam. |
gevoegelijk. |
voegzaam. |
beminnelijk. |
minzaam. |
aansprakelijk. |
spraakzaam. |
lijdelijk. |
lijdzaam. |
Indien men achter deze bijvoegelijke naamwoorden passende substantieven voegt, dan blijkt, dat bij de woorden op lijk de passieve beteekenis, waarop vroeger reeds gewezen is, sterk op den voorgrond treedt, in tegenstelling met die op zaam, welke niet anders dan als actief beschouwd kunnen worden. Verdraagzaam heet iemand, die de afwijkingen of gebreken van anderen verdragen kan; onverdragelijke handelingen kunnen moeilijk verdragen of geduld worden. Wie opmerkzaam is, tracht zoo juist mogelijk op te merken; wat opmerkelijk genoemd wordt verdient opgemerkt te worden. De minzame mensch maakt door zijne voorkomende, vriendelijke handelwijze den indruk, anderen te beminnen; de beminnelijke mensch wordt wegens zijne innemende hoedanigheden door anderen bemind. Op de beteekenis van spraakzaam is reeds vroeger gewezen; aansprakelijk wordt men gesteld voor zaken, waarover men aangesproken, ter verantwoording geroepen kan worden. Eenigszins minder duidelijk treedt het verschil tusschen den actieven en den passieven zin aan het licht in de adjectieven lijdelijk en lijdzaam, wat daaruit te verklaren is, dat van den verbalen stam lijd ook in den meest actieven zin de afgeleide woorden toch steeds aan dulden of ondergaan doen denken.
In de spraakleer van Brill vindt men, dat bij de vergelijking van lijdzaam en lijdelijk blijkt, dat de verbale adjectieven op zaam,
| |
| |
meer aan een vrij werkend subject, de actieve verbale op lijk meer aan een toevallig dusdanig voorwerp doen denken; eene verklaring, die zooals zij gegeven wordt zonder voorbeelden, niet door overmaat van duidelijkheid uitmunt. Lijdzaam noemen wij hem, die zich vrijwillig naar gegeven voorschriften gedraagt, lijdelijk hem, die zonder verzet zich aan hem door overmacht opgedrongen wetten onderwerpt. Lijdzaam is de zieke, die met geduld zijn kwalen draagt; lijdelijk is hij, wanneer hij met geweld gedwongen wordt eene pijnlijke operatie te ondergaan. Het verschil tusschen actief en passief blijkt dus ook hier, het treedt eenigszins duidelijker aan het licht, als men van de adjectieven lijdzaam en lijdelijk zelfstandige naamwoorden maakt. Lijdelijkheid beteekent dan onderworpenheid; lijdzaamheid beduidt meegaandheid, gedweeheid. Men kan spreken van de lijdelijkheid, waarmee een veroordeelde zich naar de gevangenis laat brengen, maar van de lijdzaamheid van hen, die het zich getroosten willekeurige wettelijke bepalingen op te volgen. De lijdzame wil zich niet verzetten; de lijdelijke kan dit niet. In voegzaam komt de actieve zin zeer duidelijk uit; in gevoegelijk gevoelt men, hoewel minder scherp, toch ook nog wel den passieven zin.
onlijdelijk. |
onlijdbaar. |
(on)lijdzaam. |
bewerkelijk. |
bewerkbaar. |
werkzaam. |
(op)merkelijk. |
merkbaar. |
(op)merkzaam. |
Bij de voorbeelden der laatste reeks, die eindigen op zaam treedt duidelijk de betrekking tot het subject der handeling, waarop vroeger gewezen werd, aan het licht. Werkzaam of volgzaam is iemand, die gaarne werkt of volgt; opmerkzaam, wie er naar streeft op te merken, lijdzaam wie zich schikt in 't lijden. De adjectieven op baar hebben allen betrekking op het voorwerp der handeling en drukken uit, de geschiktheid om de werking te ondergaan; (on)lijdbaar is wat (niet)geleden, bewerkbaar wat bewerkt, merkbaar en volgbaar, wat gemerkt, gevolgd kan worden. De voorbeelden der eerste rij zijn evenzeer passief als die op baar, maar zien meer op de mogelijkheid of onmogelijkheid om de handeling te ondergaan dan op het lijden der handeling zelve. Zoo noemt men pijn, tirannie koude, verdrukking enz., onlijdelijk, als ze zoo hevig zijn, dat ze bijna niet ondergaan kunnen worden. De bevestiging of ontkenning der handeling treedt hier meer op den voorgrond dan de daad zelve. Bewerkelijk is wat veel werk met zich brengt, dus dwingt bewerkt, met inspanning bewerkt te worden, opmerkelijk is, wat in hoogen graad verdient opgemerkt te worden. Den werkzamen leerling schijnen de bewerkelijkste opgaven bewerkbaar. De opmerkzame beschouwing van opmerkelijke zaken verruimt den blik op merkbare wijze enz.
Den Haag, 27 Jan. 1885.
P. POOT.
|
|