Oudsaksisch zijn het nog maar een paar woorden, die in den genit. sing. fem. -s krijgen en in 't Oudhoogduitsch b v. treft men er geen meer aan, evenmin als in 't oudste Middelnederlandsch. In de veertiende en vijftiende eeuw begint die -s zich weder in onze taal te vertoonen, blijkbaar echter geheel onafhankelijk van de -s die wij in 't Gotisch en Oudsaksisch aantreffen. De vrouwelijke genitief- s, die men in 't jongere Middelnederlandsch enkele malen aantreft en die in de 16e en 17 eeuw zeer menigvuldig wordt, is blijkbaar toe te schrijven aan het verloop van verbuigingsvormen. Men begon de buigingsuitgangen meer en meer te verwaarloozen; en wanneer schrijvers er naar streefden die verdwijnende vormen te herstellen of behoefte gevoelden om van die vormen gebruik te maken, vergisten zij zich meermalen en bezigden mannelijke vormen voor vrouwelijke, vierde naamvallen voor eerste en omgekeerd. Doch reeds in 't laatst der 16e eeuw waren eenige geleerden begonnen de taal zooveel mogelijk van die onjuistheden te zuiveren; hun streven had een in vele opzichten gunstig gevolg, maar toch bleven er vele vormen over, die door de spraakkunst veroordeeld hadden moeten worden. Tot die vormen behooren ook de door 't gebruik gewettigde vrouwelijke -s genitieven, zooals in moeders schoot.
De woorden goedsmoeds, blootshoofds zouden volgens de hedendaagsche regels goeden moeds, blooten hoofds moeten luiden, daar wij den sterken genitief op -s nog slechts hebben in enkele oude uitdrukkingen, zoodat die -s niet meer kan doorgaan voor een buigingsuitgang onzer tegenwoordige taal. De enkelvoudige genitieven van mannelijke zelfst. naamwoorden gaan tegenwoordig steeds op -en uit.
Vroeger heeft men wel degelijk des goeds mans gezegd. Vergel. Franck, blz. 138: Die Regel ist des goets ridders, des aerms menschen, des helichs gods, des derds jares, des naests daghes u.s.w. In der späteren nordöstlichen Sprache wird die n- Form wieder häufiger.
De wortel van brengen is breng of brang; die van denken en dunken is tng of teng. Terwey heeft gelijk, dat in den verleden tijd de n is uitgeworpen.
Nauwer in ternauwernood is sterk. Zie, wat ik hierboven schreef omtrent vol zoeten wijns.
Men neemt tegenwoordig aan dat de vervoeging sterven starf, werpen warp, enz. veranderd is in sterven stierf, werpen wierp enz. door analogie van heffen hief, vatten viel enz. Dit komt dus met Brill's meening vrij wel overeen. Dat eene verkeerde analogie dikwijls van invloed is op de vervoeging, is bekend. Men denke aan het Overijselsche vrieg (voor vroeg, van vragen), aan mork en gemorken naast merkte en gemerkt enz. enz.
G. Lzg.