| |
J.F.J. Heremans.
Nauw nog was de grafkuil gesloten, die het stoffelijk overschot bevatte van den moedigen Antwerpschen volksvriend August Michiels, of reeds eene nieuwe treurmare weerklonk door het Vlaamsche land en vervulde ieders hart met wee en droefheid.
Professor Heremans ontsliep den 13 Maart te Gent, na een lang en smartelijk lijden.
De Vlaamsche beweging wordt wel zwaar beproefd, zoo opvolgend twee mannen te zien heengaan, die den trotsch van hun land, de ziel van hun werkkring waren, ook al was 't dan op verschillend gebied - 't is stellig een onherstelbaar verlies. De dood van Heremans vooral, den man, die zich voornamelijk op taal- en lettergebied bewoog, wiens naam als denker en geleerde sedert lange jaren, tot zelfs in het buitenland met eere genoemd werd, laat eene leemte, die niet spoedig zal vervuld worden. Van Heremans toch mag 't met recht gezegd worden, dat hij voor de Vlaamsche beweging, door zijn rijk begaafden geest en zijne taalkennis een onmisbaar persoon geworden was. Hij was de Nestor der Vlaamsche letterkunde, de raadsman en steun van alle jonge schrijvers en taalbeoefenaars en 't jonge Vlaanderen zag tot hem op als tot een vader, dien men vereert en liefheeft, om zijne welwillendheid, zijne vriendschap, zijne oprechtheid.
't Is voor mij een plicht van vereerende bewondering van zijn veelzijdig talent de voornaamste bladzijden van de zoo wel vervulde letterkundige loopbaan van dien uitmuntenden man hier te herinneren. Jacob Frans Joannes Heremans werd uit tamelijk welstellende burgerouders den 27
| |
| |
Januari 1825 te Antwerpen geboren. Nog op de schoolbanken gezeten, gaf hij als knaap reeds bewijzen van een schranderen geest, gemakkelijk begrip en scherpe opmerkingsgave; hij leerde vlug en toen hij later naar het Antwerpsch athenaeum overging om daar zijne studiën voorttezetten, duurde het niet lang of hij verwierf in de voornaamste vakken van onderwijs de eerste prijzen. Maar vooral toonde hij groote voorliefde tot beoefening der Nederlandsche taal- en letterkunde en zag zich in die vakken dan ook weldra als primus bekroond. Dit was toen, in den halfslachtigen toestand waar het onderwijs in 't Zuiden in verkeerde, allezints eene zeldzame onderscheiding.
Het Zuiden had zich van het Noorden losgerukt. De noodlottige omwenteling van 1830 bracht verbastering en ontzenuwing mede voor 't Vlaamsche volk, dat onder 't vaderlijk bestuur van koning Willem zijne eigene taal altijd met eere had zien handhaven. België was een onafhankelijk land geworden; maar overgewaaide fransche journalisten, Walen en ontaardde Vlamingen spanden samen om 't schoone Vlaanderen fransch te maken, de vaderlandsche zeden te onderdrukken en uit het hart der jeugd vooral alle liefde voor eigen haard en taal te verbannen. Te Antwerpen leefde er toen een eenvoudige ontvanger der registratie, die zich in zijne vrije uren ook met de dichtkunst onledig hield. Die man was Jan Frans Willems. Reeds onder het Fransch bestuur had hij den moed gehad voor het ééne oude vaderland en 't behoud van eigen taal te strijden. Met hoeveel voldoening bezong hij niet Napoleons val in 1814, toen Noord en Zuid weder hereenigd zouden worden, maar ook met welke droefheid vervulde hem de Belgische afscheuring, toen een nieuwe fransche stroom het goede vaderland geheel dreigde te verzwelgen. De Vlaamsche beweging ontstond. Willems werd er, om zijn bekend talent, de hoofdman en leider van. Mannen als Ledeganck, van Duyse, David, de beide van Rijswijcks, later ook Conscience en vele anderen nog, werden zijne volgelingen en moedig werd er met pen en woord, in dicht en ondicht, gestreden en gekampt voor het Vlaamsche recht. 't Ligt niet in het bestek van deze schets in uitvoerige beschouwing te treden over de Vlaamsche beweging, maar 't is noodig den strijd van die dagen even aantestippen tot beter begrip van den algemeenen toestand, waarin de Nederl. taal en letterkunde toen verkeerden.
Heremans, de jonge student van 't athenaeum, ontbrandde met al 't vuur der jeugd voor de goede zaak. De Vlaamsche taalstrijd was een strijd voor eigen bestaan, voor de toekomst van het vaderland. ‘De taal is gansch het volk’ had Ledeganck gezegd - in die woorden lag heel de beteekenis der Vlaamsche beweging. Heremans begreep 't en sloot zich, zoo jong als hij nog was, met hart en ziel er bij aan. Van verre volgde hij de onvermoeide pogingen der onverschrokken mannen, die de beweging hadden in 't leven geroepen en ze onder 't volk trachtten te verspreiden en algemeen te maken. 't Was ook voor hem eene aansporing te meer om zich met buitengewonen ijver op de taalstudie toeteleggen en bekend te worden met al 't schoone waarop de Nederl. letterkunde toenmaals bogen kon. Zoo vormde hij zijn geest en werd al spoedig de belezenste leerling van geheel 't athenaeum. De jonge dichter van Beers en
| |
| |
de pasbeginnende romancier Zetterman werden zijne vrienden en men weet het (de vriend van Beers heeft het later bij meer dan eene gelegenheid verteld) van welken grooten invloed de vriendschap van den jeugdigen Heremans op beider latere letterkundige vorming is geweest. Zonderling, maar 't scheen wel, dat ofschoon nog nauwelijks 16 jaren oud, de knappe taaloefenaar destijds reeds geroepen was om de leider en raadsman te worden van allen, die zich met en nevens hem aan de vaderlandsche letteren zouden wijden.
Na voleindiging zijner studiën op het stedelijk athenaeum, verkreeg Heremans eene plaats op het stadhuis, als onder-bibliothecaris. Hij kwam er onder leiding van den heer Fr. Mertens, dien hij al aan 't athenaeum als leeraar had leeren kennen en die tevens bibliothecaris van de stad was. Voor dien kundigen man gevoelde Heremans groote vriendschap en stellig is 't, dat hun dagelijksche omgang bij de buitengewone taalkennis, waardoor vader Mertens - zooals hij werd genoemd - zich onderscheidde, de geestesontwikkeling van den jongen stadhuisbeambte niet dan ten goede kan gekomen zijn.
Toch gevoelde hij zich als onder-bibliothecaris niet op zijne plaats. De studie was zijne eenige liefhebberij, zijne uitspanning, en al vond hij in de rijke boekenschat van Antwerpen veel wat hem in dit opzicht kon bevredigen en zijn lust tot studie voldoen, Heremans streefde naar hooger. Hij wilde zich voor het onderwijs bekwamen, om later ook anderen zijne kundigheden en de vruchten zijner studiën medetedeelen.
In 1844 zien wij dan de toen nog pas 19 jarige jongeling optreden als leeraar aan het stadscollegie te Mechelen en nog geen twee jaren later aan het Athenaeum te Gent, waar hij sedert gevestigd bleef.
Toen gevoelde hij zich in zijn waar element - hij had het toppunt zijner hartewenschen bereikt. Op het gebied van 't onderwijs kon hij nuttig zijn en zou hij de groote diensten bewijzen, die sedert van hem als een bewijs zijner onvermoeide werkzaamheid werden aangestipt en die hem voor Zuid-Nederland tot een der grootste mannen van zijn tijd verhieven.
Was de Vlaamsche beweging door Willems begonnen, in den aanvang een strijd zonder bepaalde kleur, lag haar doel ook wel eenigzints in 't nevelachtige, Heremans was 't, die, na den dood van Willems in 1846 als 't ware de aangewekert man om het leiderschap op de schouders te laden, de beweging hare grenzen aanduidde en het doel nauwkeurig bepaalde.
‘Vlaamsch in en vóór alles’; sprak hij, ‘maar dan moeten ook alle Vlamingen eerst en vooral hunne eigene taal kennen en beoefenen. Van onze moedertaal zijn we vervreemd door verbastering en onverschilligheid - onnoodig voor Vlaamsche taalrechten te pleiten, wanneer de Vlamingen, maar de letterkundigen wel in de eerste plaats, niet begrijpen willen, dat zij Nederlanders behooren te zijn, door hunne eigen taal te kunnen schrijven en spreken, zooals vorm en regels vereischen. Dat is niet terugkeeren tot Holland, maar 't is medewerken aan de verheffing van ons eigen volk, van onzen eigen stam.’
Zoo sprak Heremans en hij, de fijne taalbeoefenaar bij uitnemendheid,
| |
| |
hij, de man die 't Nederlandsch zoo zuiver sprak en schreef als misschien vele Nederlanders zelf het niet deden - hij had het recht die woorden aan de Vlamingen te richten. Immers, lees de geschriften en werken van de Zuid-Nederlandsche letterkundigen dier dagen en zeg mij of, eene enkele uitzondering niet te na gesproken, de beoefening van... laat me maar zeggen, van 't Vlaamsch, niet oneindig veel te wenschen liet. Heremans begreep dat op, de spotwoorden, den Vlamingen door de zoogezegde franskiljons naar 't hoofd geworpen, dat 't Nederlandsch de taal van den Orangist en 't Vlaamsch slechts een zamenraapsel van fransch, duitsch en dialect-woorden was, geen beter antwoord kon gegeven worden dan door de daad te toonen dat 't Vlaamsch en Nederlandsch, als gebouwd op dezelfde grondregels en onderworpen aan dezelfde vormen, maar ééne enkele moedertaal uitmaakten. Om echter allen aanstoot met het Hooger Bestuur te vermijden en niet verdacht te worden van Orangistische sympathiën, sprak hij bij voorkeur van Nederduitsche taal, die hij als stamtaal voor Noord en Zuid aannam.
In 1846 gaf hij te Gent zijne eerste philologische studie in 't licht: ‘Beknopte Nederduitsche Spraakleer’, waarvan in 1855 nog eene herziene 5e editie verscheen.
Dit eerste taalkundig werk van den knappen studicus maakte opgang. Men zal weten dat het onderwijs in Belgie, ook in de Vlaanderen, na de afscheiding van Holland, op een geheel anderen voet was heringericht geworden. In zijne franschdolheid had het Staatsbestuur gewild dat het, onderwijs, zooals alles, fransch zou zijn. De Vlaamsche taal - de taal van de meerderheid der bevolking - werd maar bij ‘de gratie, gods’ onderwezen, en hoe vreemd het ook klinke, maar 't is nog niet heel oud, het besluit der wetgevende kamers, waarbij bepaald wordt, dat voortaan 't Vlaamsch in de Vlaamsche provinciën, zooals het fransch bij de Walen, dienen zal als oorspronkelijke leertaal. Vroeger leerde het eenvoudige werkmanskind de taal zijner ouders door middel van 't fransch! Ware 't niet zoo treurig en had het onderwijs in de Vlaamsche gewesten onder dien meer dan onvergeeflijken maatregel van hooger hand, gedurende tal van jaren, niet zulke verderflijke gevolgen gedragen, men zou 't waarlijk belachelijk kunnen heeten. Heremans heeft altijd hardnekkig tegen 't dus verbasterd taalonderricht geworsteld, maar op den avond zijns levens toch ook de vruchten geoogst van zijn moedig volharden en de lauweren der overwinning geplukt: 't Vlaamsche taalrecht werd officieel erkend - althans voor 't lager en middelbaar onderwijs - en in eere hersteld.
Doch keeren wij nog even terug naar het eerste tijdperk van zijn strijd, toen hij en terecht overtuigd was dat taalkennis voor de Vlamingen eene eerste noodzakelijkheid werd. En wie kon 't beter weten dan hij?
Achtereenvolgens verschenen nu van zijne hand verschillende studiën op taalkundig gebied, zooals: Beknopte Nederduitsche versificatie, in 1846; Iets over het rijm, in 1847; Iets over geweest zijn en geweest hebben, in 1853; Beknopte Nederduitsche Spraakleer, ten gebruike der scholen van Middelbaar Onderwijs, in 1854; Over het wenschelijke van eene eenparige spelling onzer taal in Noord- en Zuid-Nederland, in 1861; Nederlandsche metriek, in 1862; Het geslacht van de zelfstandige naamwoorden oog en oor, in 1864; Spelling
| |
| |
der Nederduitsche taal, in 1864; Fransch-Nederlandsch en Nederlandsch-Fransch Woordenboek, in 1865; Beknopte Nederladsche metriek, in 1874; voorts tal van philologische bijdragen in verschillende tijdschriften.
De meesten dier werken - ook in Noord-Nederland om de diepe studie en de kritische opmerkingsgeest, die ze kenmerkten, hoog gewaardeerd - deden Heremans weldra overal als een overtuigde flamingant, maar meer eerst den doctoralen graad te hebben behaald, in 1864 tot professor aan de Gentsche hoogeschool voor de Nederl. taal- en letterkunde werd benoemd, beschouwde men dit terecht als eene vereerende erkenning van 't vele goede, dat hij in een twintigjarig tijdsverloop voor 't Vlaamsche vaderland had verricht en tot stand gebracht. Maar ook Nederland achtte het zich een plicht den man eene welverdiende hulde te brengen: de Groninger Hoogeschool benoemde hem tot doctor honoris causa en de Nederl. regeering versierde zijn nog maagdelijk knoopsgat met het ridderlint.
Behalve als taalkenner had Heremans ook als letterkundige zijne eigenaardige verdiensten. Hij was niet oorspronkelijk, geen dichter, geen schrijver in den echten zin van het woord, maar wat hij als letterkundige bijdragen leverde, muntte steeds uit door gekuischten vorm, zuiver taal, dichterlijken stijl. Hij kon zoo eenvoudig, zoo bevattelijk, zoo gemoedelijk schrijven en toch liet hij al den rijkdom der moedertaal uitkomen, 't welk zijne geschriften dien eigenaardigen stempel van oorspronkelijkheid verleende, welke ze overal gelezen en gezocht deed zijn.
Zoo kennen wij van zijne hand:
Levensschets van K.L. Ledeganck, in 1847; Levensschets van Jan Theodoor van Rijswijck, in 1850; Keus uit de verhalen van Zschokke, in 1851; H. Zschokke, Novellen uit het Hd., in 1853; Vondel, Vier treurspelen, met aanteekeningen, in 1853; Bloemlezing uit Nederduitsche dichters, in 1853; Bloemlezing uit Nederd. proza-schrijvers, in 1855; Levensschets van prof. J.B. David, in 1868; Van den lande van Overzee en der Kerke Claghe, twee strophische gedichten van J. van Maerlandt, in 1871; Over den invloed van Noord-Nederland op de letterkunde in de Zuidelijke provinciën, gedurende het tijdperk van 1815-1830, in 1874; en andere verspreidde schetsen.
Heremans schreef vooral om te leeren lezen, om de jongeren in 't Vlaamsche kamp ten voorbeeld te zijn, om hun aantemoedigen, te onderrichten en tevens nuttig te zijn door eigen studie.
Maar meer dan dat.
Prof. Heremans wilde de opkomende taal- en letterbeoefenaars ook de middelen aan de hand doen om zich bekend te kunnen maken. Zag men tot hem op als een gids - en wel veilig was hij die aan zijne hand het bloemrijk, maar ook vaak zoo hobbelig letterpad betrad - hij wilde meer dan gids wezen, een vriend, een vader die de jongeren in de gelegenheid stelt om carrière te maken. Vorming was goed, placht hij te zeggen, maar 't middel om van die vorming te doen blijken, behoort er ook te zijn.
Reeds in 1845 had hij in gemeenschap met van Beers en Delaet het tijdschrift ‘Het Taalverbond’ opgericht, doch dit had geen lang leven. Daarop volgde in 1856, in samenwerking met de Baets en Campens, het Leesmuseum, een letterkundig maandblad, dat hij tot 1859 volhield. Toen
| |
| |
waagde hij eene nieuwe poging en stichtte met de Geyter en Génard, de Nederlandsche Dichterhalle. Dit tijdschrift, ook destijds in Nederland gunstig aangeschreven, was aanvankelijk gelukkiger en bleef tot in 1864 in stand. De diensten, die Heremans op die wijs door het in leven roepen van maandschriften de jonge letterkundigen bewees, waren ongetwijfeld groot, ook al beloonde de uitkomst zijne onvermoeide pogingen niet zooals ze 't verdienden. Wie een weinig van dichtbij bekend is met den toestand van den boekhandel in Vlaamsch Belgie en die voorts weet dat het getal koopers van in 't Vlaamsch of Nederl. geschreven werken zoo beperkt is dat geen Belgisch uitgever gemakkelijk te bewegen valt, iets oorspronkelijks van een Vlaamschen schrijver voor eigen rekening in 't licht te zenden, begrijpt de moeielijkheden, waarmede jonge letterkundigen steeds te kampen hadden, en nog, om in 't publiek met de vruchten van hun geest optetreden, en stellig heeft die treurige toestand verlammend, althans ongunstig gewerkt op de ontwikkeling van zoovelen, in vergetelheid verloren gegaan, maar die eens allen aanleg toonden om een sieraad der Nederl. letterkunde te worden.
Velen der ouderen waren heengegaan. Prudens van Duyse, Ledeganck, Rens, Jan en Theodoor van Rijswijck, Snellaert, David, Zetternam van Kerckhoven en nog zoovolen hadden hunne plaatsen ledig gelaten.
Waar bleven hunne opvolgers?
Ze waren er wel, de jeugdige schrijvers en dichters, van wie veel verwacht mocht worden, maar ze werkten in beperkten kring, men zag noch hoorde van hun, de gelegenheid ontbrak om zich gedrukt te zien - het ruime breede veld van lezers en kritiek.
Heremans kende dien toestand maar al te wel en betreurde 't genoeg dat de Vlaamsche zaak, die hij zoo lief had, niet voortdurend door nieuwe apostelen kon versterkt en krachtig in 't leven gehouden worden en ondanks de herhaaldelijk ondervondene teleurstelling, doordrongen als hij was van de overtuiging voor het noodzakelijk bestaan van een goed geredigeerd tijdschrift, stichtte hij in 1874 met Max Rooses, de Vigne, Morel en Prayon, andermaal een letterkundig maandschrift: Het Nederlandsch Museum. Dit bestaat nog, dank vooral aan de belangrijke bijdragen die het op gebied van taal, letteren, kunst en wetenschap van bekwame pennen meestal bevat. 't Is te hopen, dat de overblijvende redactie 't zich tot een plicht zal maken het kloeke tijdschrift, dat ook in 't Noorden meerdere waardeering verdient, in 't leven te houden, als een blijvend monument aan de nagedachtenis van hem, die er de stichter van was.
Talrijk zijn de velen, die aldus van Heremans voorgelicht en aangemoedigd, tot medestrijders voor de Vlaamsche beweging geadeld werden, en die thans in de Vlaamsche letterkunde eene eerste plaats innemen. Herinneren wij ons alleen maar de dichters Vuylsteke en de Geyter, den helaas! te vroeg ontslapen Tony Bergmaan, die eens de Vlaamsche Hildebrand zou geworden zijn, het lieve zusterpaar R. en V. Loveling, Pol. de Mont, Cornette, de Vos, maar waar zou ik eindigen met allen te noemen? Waar Heremans maar een sprankeltje oorspronkelijkheid, den minsten letterkundigen aanleg ontdekte, daar vond men in hem de warmste belangstelling, de hulpvaardigste ondersteuning, en zelfs toen in 1876 een
| |
| |
smartelijk ziekbed hem bijna aan den rand van het graf bracht, zweefden zijne gedachten nog immer bij zijne jeugdige strijdgenooten en zorgde hij voor hunne belangen. Belette zijne ziekte hem persoonlijk te werken, werkeloos bleef hij daarom niet. Hij riep zijn jongeren vriend Paul Fredericq aan zijne zijde en die aanvaardde met liefde de opgedragen taak van secretaris, om voor hem zijne drukke correspondentie af te doen en in zijn naam raad en voorlichting te geven waar men die den lijder vroeg.
Ja, 't was een werkzame geest; bewijzen 't niet ten overvloede de talrijke verslagen, die hij over zoovele belangrijke geleerde vraagpunten op de taalcongressen leverde, waarvan hij ook een der scheppende leiders was? En was hij ook niet de ziel van de Zuid-Nederl. Maatschappij van letterkunde, der Gentsche maatschappij de Taal is gansch het volk, het Willemsfonds en nog anderen, waarvan hij de voorzitter of wel de ijverige en krachtige ondersteuner was?
Buiten zijne talrijke taal- en letterkundige werkzaamheden, werd hij door de stad zijner inwoning nog belast met het provinciaal raadsheerschap van Oost-Vlaanderen; later trad hij ook in den Gentschen gemeenteraad om zich nu al dadelijk het veelomvattend ambt van Schepen van onderwijs op de schouders te zien leggen. Hij aanvaardde die taak zonder aarzelen omdat hij, getrouw aan zijn streven, weer hoopte nuttig te kunnen zijn voor het onderwijs.
Men bevond zich toen - 't was in 1879 - juist in het heetst van den bekenden schoolstrijd, waarbij het Vlaamsche taalrecht zoozeer werd miskend, vooral in Gent, waar het fransch-doordrijvend element zich krachtig gelden liet. Veel verwachtte de Vlaamsche bevolking nu van Heremans optreden; zoo ooit, dan was hij thans door zijn veelvermogend ambt in staat het Vlaamsch princiep in het onderwijs te handhaven en door te zetten en zijn arbeid van een geheel leven zegepralend te bekroonen.
Heremans was echter geen politiek man. Ofschoon de vrijzinnige gedachten aanklevende, had hij zich nimmer op de gladde baan gewaagd, waar velen de Vlaamsche beweging heen drijven, veelal om ze als middel te kunnen gebruiken voor egoïstische doeleinden en politieke intriges. Hij, de eenvoudige man, met zijn open rondborstig karakter, die sprak zooals hij dacht, de professor bij uitnemendheid, die steeds al zijn geluk in zijn studeervertrek gevonden had en vreemd was op het terrein der staatkundige spiegelgevechten, gevoelde zich niet thuis op dit uitheemsch gebied en de doortastende kracht, zonder welke geen staatsman mogelijk is, ontbrak hem om 't hoofd te bieden aan de tegenstrevingen en hinderpalen, die hem door de vijanden van zijne Vlaamsche overtuiging werden in den weg gelegd. Hij kon niet volbrengen wat hij wenschte en gehoopt had. Teleurgesteld en ontmoedigd lag hij al betrekkelijk spoedig het ambt van Schepen neer en trok zich uit het politieke leven terug, om zich weer uitsluitend met zijne geliefkoosde taalstudiën bezig te houden.
Veel had de Vlaamsche beweging van de stalen werkkracht van dit schitterend vernuft nog kunnen verwachten en zeker zou Heremans nog menige belangrijke studie geleverd hebben, ware 't niet dat een verval van lichaamlijke krachten, wat zijn oorsprong vond uit het smartelijk
| |
| |
ziekbed van een drietal jaren vroeger, langzamerhand ook zijn geest ondermijnde en hem den arbeid moeielijk maakte.
Op het laatste taalcongres te Breda waren de sporen van wegkwijning en geestelijk lijden reeds duidelijk bij hem merkbaar.
Met hem sprekende, klaagde hij mij dan ook dat hij niets meer zou kunnen leveren, dat hij zich afgemat en krachteloos gevoelde.
‘Och, gekheid,’ antwoordde ik opbeurend. ‘U gevoelt u alleen maar ontstemd, teleurgesteld misschien; maar dit is geen bewijs dat u voor de Vlaamsche zaak niet meer strijden zoudt. 't Is voorbijgaand en bedenk, een menschenleven duurt zoo lang.’
Heremans zag mij bij die woorden glimlachend aan, lag de hand op mijn arm - ik herinner - 't mij alsof 't pas gisteren gebeurd ware - en zeide op een toon, die mij door het hart sneed: ‘Denkt ge dat ik den strijd ontvlied?... Neen, dat is 't niet, maar 't einde komt, ik voel 't en... dan denkt men aan iets anders.’
Ik begreep wel den zin van die woorden, maar kon of wilde er geen geloof aan slaan.
En toch zoo spoedig reeds werd zijne voorspelling bewaarheid!... Dan denkt men aan iets anders.....
Heremans was bij uitstek een godsdienstig mensch. Door de politieke omstandigheden van 't Catholicisme vervreemd, behield hij toch altijd in zijn gemoed 't gevoel van iets hoogers, en dit verklaart de reden, waarom hij nog verleden jaar, kort nadat hij zijn emeriaat bekomen had, overging tot de Protestantsche kerk.
Vijanden had hij er geen - zijne politieke tegenstanders zoowel als de andersdenkenden vereerden hem evenzeer, als mensch en als geleerde. Vroom en vroed heeft hij zijne levensbaan afgelegd; ja, 't mag gezegd worden: zijn geheel leven was slechts één godsdienst: die van 't goede en ware, één streven - Vlaanderens grootheid en toekomst. Rond zijne groeve vereenigde zich dan ook al wat in het Vlaamsche land op 't gebied van wetenschap, taal en letteren naam voert, om eene laatste hulde te brengen aan den man, die zijne liefde voor de Vlaamsche zaak tot het uiterste van alle opoffering dreef en die nooit opgehouden had om voor haar te werken en te strijden. Lofredenen werden er uitgesproken, bloemen en kransen op zijn graf gelegd... maar die bloemen en bladeren zullen vergaan. Wat Heremans gewrocht heeft, wat hij ons nalaat aan rijke boekenschatten, dàt alleen zal onvergankelijk blijven - dàt zijn daden die spreken, die meer beteekenen dan alle lof en op Vlaanderens geschiedrollen zijn naam onsterfelijk zullen doen voortbestaan. Maar wie zal zijne dierbare ledige plaats innemen? Wie zijn arbeid voortzetten?
Amsterdam.
E. van der Ven.
|
|